(Dubbel)belastingverdrag 1970

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken





Ondertekening 19/10/70
Inwerkingtreding 01/10/71
Publicatie Belgisch Staatsblad 25/09/71


Inhoud

Tekst verdrag

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing.


I. Reikwijdte van de Overeenkomst

Artikel 1. Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is

Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.


Artikel 2. Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is

§ 1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen daarvan.

§ 2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

§ 3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van, toepassing is, zijn met name :

1 voor Nederland :
a) de inkomstenbelasting;
b) de loonbelasting;
c) de vennootschapsbelasting;
d) de dividendbelasting;
e) de vermogensbelasting;
f) de grondbelasting,
(hierna te noemen : "Nederlandse belasting");
2 voor België :
a) de personenbelasting;
b) de vennootschapsbelasting;
c) de rechtspersonenbelasting;
d) de belasting der niet­verblijfhouders met inbegrip van de voorheffingen en aanvullende voorheffingen, de opdeciemen en opcentiemen op de hierboven vermelde belastingen en voorheffingen, alsmede de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting,
(hierna te noemen : "Belgische belasting").

§ 4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetten zijn aangebracht, mede.


II. Begripsbepalingen

Artikel 3. Algemene bepalingen

§ 1. In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist :

1
a) betekent de uitdrukking "Staat" Nederland of België, al naar het zinsverband vereist;
betekent de uitdrukking "Staten" Nederland en België;
b) betekent de uitdrukking "Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft;
c) betekent de uitdrukking "België" het grondgebied van het Koninkrijk België; zij omvat elk grondgebied buiten de nationale soevereiniteit van België, dat volgens de Belgische wetgeving betreffende het continentaal plat en in overeenstemming met het internationale recht is of zal worden aangeduid als een gebied waarin de rechten van België met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond en de natuurlijke rijkdommen daarvan kunnen worden uitgeoefend;
2 omvat de uitdrukking "persoon" een natuurlijke persoon en een vennootschap;
3 betekent de uitdrukking "vennootschap" elke rechtspersoon of elke eenheid die in de Staat waarvan zij inwoner is, voor de belasting als een rechtspersoon wordt behandeld, alsmede een maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, naar Nederlands recht;
4 betekenen de uitdrukkingen "onderneming van een van de Staten" en "onderneming van de andere Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
5 betekent de uitdrukking "bevoegde autoriteit" :
a) in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
b) in België de autoriteit die volgens de nationale wet bevoegd is.

§ 2. Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetten van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van de Overeenkomst uitmaken.


Artikel 4. Fiscale woonplaats

§ 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking "inwoner van een van de Staten" iedere persoon die, ingevolge C de wetten van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere, soortgelijke omstandigheid­ zij betekent eveneens elke maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, naar Nederlands recht, waarvan de plaats van leiding in Nederland is gelegen, alsmede elke vennootschap ­niet zijnde een vennootschap op aandelen naar Belgisch recht, die de aanslag van haar winsten in de penonenbelasting heeft gekozen.

§ 2. Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt een persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.

§ 3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van paragraaf 1 inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels :

1 hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
2 indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
3 indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
4 indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

§ 4. Indien een vennootschap ingevolge de bepaling van paragraaf 1 inwoner is van beide Staten, wordt zij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van haar werkelijke leiding is gelegen.


Artikel 5. Vaste inrichting

§ 1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking "vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

§ 2. De uitdrukking "vaste inrichting" omvat in het bijzonder :

1 een plaats waar leiding wordt gegeven;
2 een filiaal;
3 een kantoor;
4 een fabriek;
5 een werkplaats;
6 een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;
7 de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructiewerkzaamheden, waarvan de duur negen maanden overschrijdt.

§ 3. Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien :

1 gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen;
2 een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
3 een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
4 een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
5 een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor andere, soortgelijke werkzaamheden ten behoeve van de onderneming, die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.

§ 4. Een persoon ­niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van paragraaf 5­ die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is, wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen voor de onderneming.

§ 5. Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Deze bepaling is niet van toepassing op een vertegenwoordiger die uitsluitend voor rekening van een of ten hoogste twee verzekeringsondernemingen handelt en die een machtiging bezit om namens die onderneming of ondernemingen overeenkomsten af te sluiten en dit recht gewoonlijk uitoefent.

§ 6. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een van de Staten, een vennootschap beheerst of door een vennootschap wordt beheerst, die inwoner is van de andere Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.


III. Belastingheffing naar het inkomen

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

§ 1. Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

§ 2. De uitdrukking "onroerende goederen" heeft de betekenis die daarvan wordt toegekend door het recht van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw­ en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

§ 3. De bepaling van paragraaf 1 is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

§ 4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.


Artikel 7. Ondernemingswinst

§ 1. Voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

§ 2. Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen.

§ 3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten ­daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten­ die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

§ 4. Geen voordelen worden aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen voor de onderneming.

§ 5. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.

§ 6. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld beletten de bepalingen van dit artikel niet de toepassing van die andere artikelen voor de belastingheffing van die bestanddelen.


Artikel 8. Zeevaart, binnenvaart en luchtvaart

§ 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 :

1 zijn voordelen die een inwoner van een van de Staten verkrijgt uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer, slechts in die Staat belastbaar;
2 zijn voordelen die een inwoner van een van de Staten verkrijgt uit de exploitatie van schepen die dienen voor het vervoer in de binnenwateren, slechts in die Staat belastbaar.

§ 2. Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 1 mogen de aldaar bedoelde voordelen ook in de andere Staat worden belast, indien de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming in die andere Staat is gelegen.

§ 3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaart­ of een binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.


Artikel 9 Afhankelijke ondernemingen

Indien :

a) een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in de financiering van een onderneming van de andere Staat,
b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in de financiering van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat, en in het ene of in het andere geval tussen beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgezegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen de voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.


Artikel 10 Dividenden

§ 1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, zijn in die andere Staat belastbaar.

§ 2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet hoger zijn dan :

1 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de genieter van de dividenden een vennootschap op aandelen is die onmiddellijk ten minste 25 t.h. bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt;
2 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in de andere gevallen .

Deze paragraaf laat onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

§ 3. De uitdrukking "dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten uit andere rechten in vennootschappen die in de Staat waarvan de vennootschap die de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.

§ 4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing; deze beletten niet dat die dividenden in die andere Staat aan een bronheffing worden onderworpen.



Artikel 11. Interest

§ 1. Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, is in die andere Staat belastbaar.

§ 2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet hoger zijn dan 10 t.h. van het bedrag van de interest.

§ 3. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 2 mag interest in de Staat waaruit hij afkomstig is, niet worden belast, indien hij aan een onderneming van de andere Staat wordt betaald.

§ 4. Het bepaalde in paragraaf 3 is niet van toepassing op :

1 interest van obligaties en andere in effecten belichaamde leningen, met uitzondering van handelspapier dat handelsschuldvorderingen vertegenwoordigt;
2 interest betaald door een vennootschap op aandelen of een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die inwoner is van een van de Staten, aan een zodanige vennootschap die inwoner is van de andere Staat, indien een van beide vennootschappen onmiddellijk ten minste 25 t.h. van het kapitaal van de andere vennootschap bezit.

§ 5. De uitdrukking "interest" zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties, deposito's en schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheken al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, premies op obligaties, alsmede alle andere inkomsten die in de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, op dezelfde wijze als inkomsten uit geldlening in de belastingheffing worden betrokken.

§ 6. De bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing; deze beletten niet dat die interest in die andere Staat aan een bronheffing wordt onderworpen.

§ 7. Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf, een staatkundig onderdeel of een inwoner van die Staat is. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een van de Staten is, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de lening uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd werd aangegaan, en de interest als zodanig ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.

§ 8. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de vordering uit hoofde waarvan hij verschuldigd is, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van de paragrafen 2 en 3 slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval mag het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten worden belast, maar de van dit deel geheven belasting is niet hoger dan die, welke in geval van dividenden mag worden geheven.


Artikel 12. Royalty's

§ 1. Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.

§ 2. De uitdrukking "royalty's" zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap ­daaronder begrepen bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio en televisie­, van een octrooi, een fabrieks­ of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids­ en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, die geen onroerend goed is als bedoeld in artikel 6, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

§ 3. De bepaling van paragraaf 1 is niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht op het goed uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

§ 4. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vindt de bepaling van paragraaf 1 slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval mag het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten worden belast, maar de van dit deel geheven belasting is niet hoger dan die, welke in geval van dividenden mag worden geheven.


Artikel 13. Vermogenswinsten

§ 1. Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

§ 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep ­daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt- mogen in die andere Staat worden belast.

§ 3. In afwijking van de bepaling van paragraaf 2 :

1 zijn voordelen die een inwoner van een van de Staten verkrijgt uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd en van schepen die dienen voor het vervoer in de binnenwateren, alsmede van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts in die Staat belastbaar;
2 mogen, niettegenstaande het bepaalde onder 1, de aldaar bedoelde voordelen ook in de ander Staat worden belast, indien de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming in die andere Staat is gelegen.

§ 4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3, zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.



Artikel 14. Zelfstandige arbeid

§ 1. Voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen of inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts voor zover zij kunnen worden toegerekend aan de werkzaamheden welke met behulp van dat vaste middelpunt worden verricht.

§ 2. De uitdrukking "vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding en onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.


Artikel 15. Niet­zelfstandige arbeid

§ 1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

§ 2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien :

1 de dienstbetrekking gedurende het kalenderjaar niet langer dan in totaal 183 dagen -met inbegrip van de gewone arbeidsonderbrekingen- in de andere Staat wordt uitgeoefend, en
2 de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
3 de beloning als zodanig niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

§ 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 :

1 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een persoon die als grensarbeider in de grensstreek van een van de Staten werkzaam is en zijn duurzaam tehuis in de grensstreek van de andere Staat heeft, alwaar hij gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert, slechts in laatstbedoelde Staat belastbaar;
2 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dat dient voor het vervoer in de binnenwateren, slechts in die Staat belastbaar.

§ 4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten als bedoeld in de artikelen 16, 18, 19 en 20.


Artikel 16. Beheerders, bestuurders en commissarissen van vennootschappen

§ 1. Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van België die commissaris of bestuurder is van een naamloze vennootschap die inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.

§ 2. Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van Nederland die lid is van de raad van beheer of van toezicht van een vennootschap op aandelen die inwoner is van België, mogen in België worden belast.

Deze bepaling is ook van toepassing op de beloningen verkregen door een gecommanditeerde vennoot van een vennootschap bij wijze van geldschieting op aandelen die inwoner is van België.

§ 3. Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 mogen de aldaar bedoelde beloningen die verkregen worden door personen die in een wezenlijke en vaste functie werkzaamheden verrichten in een vaste inrichting gevestigd in de andere Staat dan die waarvan de vennootschap inwoner is, en ten laste waarvan de beloningen als zodanig komen, in die andere Staat worden belast.


Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars

Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen voordelen of inkomsten die beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede sportbeoefenaars, als zodanig uit hun persoonlijke werkzaamheden verkrijgen, worden belast in de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht.


Artikel 18. Pensioenen

Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 1, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar.


Artikel 19. Overheidsfuncties

§ 1. Beloningen, daaronder begrepen pensioenen, door een van de Staten of een staatkundig onderdeel daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel daarvan, mogen in die Staat worden belast.

Deze bepaling is niet van toepassing, indien de genieter van die inkomsten de nationaliteit van de andere Staat en niet tevens die van eerstbedoelde Staat bezit.

§ 2. De bepaling van paragraaf 1 is niet van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf uitgeoefend door een van de Staten of een staatkundig onderdeel daarvan.


Artikel 20. Hoogleraren, leraren en onderwijzers

Vergoedingen die een hoogleraar, leraar of onderwijzer, die inwoner is van een van de Staten en die in de andere Staat verblijft om aldaar gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar onderwijs te geven aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs, voor dat onderwijs ontvangt, zijn slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar.


Artikel 21. Studenten en leerlingen

Bedragen die een student, een leerling of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner van een van de Staten is of vroeger was en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de andere Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die andere Staat niet belastbaar, mits deze bedragen niet uit die andere Staat afkomstig zijn.


Artikel 22. Overige inkomsten

Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, waarop de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst geen toepassing vinden, zijn slechts in die Staat belastbaar.


IV. - Belastingheffing naar het vermogen

Artikel 23

§ 1. Vermogen bestaande uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.

§ 2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep, mag in die andere Staat worden belast.

§ 3. In afwijking van de bepaling van paragraaf 2 :

1 zijn schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd en schepen die dienen voor het vervoer in de binnenwateren, alsmede roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waarvan de exploitant inwoner is;
2 mogen, niettegenstaande het bepaalde onder 1, de aldaar bedoelde schepen, luchtvaartuigen en roerende goederen ook in de andere Staat worden belast, indien de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming in die andere Staat is gelegen.

§ 4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.


V. - Bepalingen tot vermijding van dubbele belasting

Artikel 24

§ 1. Met betrekking tot inwoners van Nederland wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :

1 Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in België mogen worden belast;
2 Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eenzijdige voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het bepaalde onder 1 berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het gedeelte van het inkomen of van het vermogen dat in de onder 1 bedoelde grondslag is begrepen en dat volgens de artikelen 6, 7, 8, paragraaf 2, 10, paragraaf 4, 11, paragraaf 1, 16, paragrafen 2 en 3, 17, 19 en 23, paragrafen 1, 2 en 3, van de Overeenkomst in België mag worden belast, staat tot het bedrag van het gehele inkomen of vermogen dat de onder 1 bedoelde grondslag vormt;
3 Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende belasting voor die bestanddelen van het inkomen welke volgens de artikelen 10, paragraaf 2, 11, paragrafen 2, 8 en 12, paragraaf 4, in België mogen worden belast en in de onder 1 bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen :
a) het bedrag dat gelijk is aan de in België geheven belasting;
b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het bepaalde onder 1 berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de onder 1 bedoelde grondslag vormt.

§ 2. Met betrekking tot inwoners van België wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden :

1 voordelen en inkomsten -met uitzondering van de onder 2 en 3 bedoelde inkomsten- en bestanddelen van het vermogen, die volgens de voorgaande artikelen in Nederland mogen worden belast, zijn in België vrijgesteld van belasting. Die vrijstelling beperkt niet het recht van België met de aldus vrijgestelde voordelen en inkomsten en bestanddelen rekening te houden bij het bepalen van het tarief van de belasting;
2 met betrekking tot dividenden, interest en royalty's, waarop oderscheidenlijk de artikelen 10, paragraaf 2, 11, paragrafen 2, 8 en 12, paragraaf 4, van toepassing zijn, wordt het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting waarin door de Belgische wetgeving is voorzien, onder de voorwaarden en volgens het tarief van die wetgeving verrekend, hetzij met de personenbelasting die verband houdt met die dividenden, hetzij met de personenbelasting of met de vennootschapsbelasting die verband houdt met die interest en royalty's;
3 indien een vennootschap die inwoner is van België, aandelen in eigendom bezit van een vennootschap op aandelen die inwoner is van Nederland, worden de dividenden die haar door de laatstbedoelde vennootschap worden toegekend en waarop artikel 10, paragraaf 2, van toepassing is, in België van de vennootschapsbelasting vrijgesteld, voor zover vrijstelling zou worden verleend, indien beide vennootschappen inwoner zouden zijn van België. Deze bepaling belet niet dat van die dividenden de roerende voorheffing wordt geheven welke volgens de Belgische wetgeving verschuldigd is;
4 indien een vennootschap die inwoner is van België, gedurende het gehele boekjaar van een vennootschap op aandelen, die inwoner is van Nederland en aldaar aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, aandelen van deze laatste vennootschap in uitsluitende eigendom heeft bezeten, kan zij eveneens werden vrijgesteld van de roerende voorheffing die volgens de Belgische wetgeving op de dividenden van deze aandelen is verschuldigd op voorwaarde dat zij zulks schriftelijk aanvraagt binnen de termijn waarin haar jaarlijkse aangifte moet worden ingediend; bij de wederuitkering van de aldus vrijgestelde dividenden mogen deze niet in mindering worden gebracht van het totaal van de aan de roerende voorheffing te onderwerpen uitgekeerde dividenden. Deze bepaling is niet van toepassing, indien de eerstbedoelde vennootschap de aanslag van haar winsten in de personenbelasting heeft gekozen.
Ingeval de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de vrijstelling van vennootschapsbelasting tot het nettobedrag van dividenden welke een vennootschap die inwoner is van België, verkrijgt van een andere vennootschap, die inwoner is van België, aldus mochten worden gewijzigd dat de vrijstelling wordt beperkt tot dividenden van deelnemingen van een bepaalde omvang in het kapitaal van de tweede vennootschap, zal de bepaling van het voorgaande lid slechts van toepassing zijn op door vennootschappen die inwoner zijn van Nederland toegekende dividenden, voor zover deze verband houden met deelnemingen van dezelfde omvang in het kapitaal van die vennootschappen;
5 indien volgens de Belgische wetgeving verliezen, welke een onderneming van België in een in Nederland gevestigde vaste inrichting heeft geleden, voor de belastingheffing van die onderneming in België werkelijk in mindering van de winsten werden gebracht, is vrijstelling volgens 1 niet van toepassing op de winsten van andere belastbare tijdperken die aan de vaste inrichting kunnen worden toegerekend, voor zover deze winsten in Nederland door de verrekening van die verliezen niet worden belast.

VI. - Bijzondere bepalingen

Artikel 25. Non-discriminatie

§ 1. Onderdanen van een van de Staten, ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat, worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

§ 2. De uitdrukking "onderdanen" betekent :

1 alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;
2 alle vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is.

§ 3. Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Staten genieten in de andere Staat dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als de laatstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

§ 4. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

§ 5. Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door één of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

§ 6. In dit artikel betekent de uitdrukking "belastingheffing" belastingen van elke soort en benaming.


Artikel 26. Regeling voor onderling overleg

§ 1. Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval in een gemotiveerd verzoekschrift voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is. Om ontvankelijk te zijn moet dat verzoekschrift worden ingediend binnen een termijn van twee jaren vanaf het tijdstip waarop hij kennis kan dragen van de belastingheffing welke hij niet in overeenstemming met die Overeenkomst acht.

§ 2. Die bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermelden.

§ 3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen.

§ 4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen met het oog op de toepassing van de Overeenkomst.


Artikel 27. Uitwisseling van inlichtingen

§ 1. De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen zodanige inlichtingen uit (zijnde inlichtingen die deze autoriteiten geordend voorhanden hebben) als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst en aan de nationale wetten van de Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen in overeenstemming is met de Overeenkomst. Elke aldus verkregen inlichting wordt geheim gehouden; buiten de belastingplichtige mag zij slechts ter kennis worden gebracht van personen of autoriteiten die belast zijn met de vaststelling of invordering van de belastingen, daaronder begrepen een rechterlijke instantie.

§ 2. In geen geval worden de bepalingen van paragraaf 1 aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen :

1 maatregelen te nemen die afwijken van de wetten of het gebruik van die of van de andere Staat;
2 bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetten of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere Staat;
3 inlichtingen te verstrekken die een handels­, bedrijfs­, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks­ of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.


Artikel 28. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.


Artikel 29. Diverse bepalingen

§ 1. De bepalingen van deze Overeenkomst beperken niet het recht van België belasting te heffen van een vennootschap die inwoner is van België, in geval van inkoop van haar eigen aandelen of delen of naar aanleiding van de verdeling van haar maatschappelijk vermogen. Voor de in dat geval in België geheven belasting verleent Nederland geen vermindering op de voet van artikel 24, paragraaf 1.

§ 2. De Overeenkomst is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen of hun ambtenaren, noch op personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, indien deze in een van de Staten verblijven en op het stuk van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen in de ene of de andere Staat niet als inwoners worden behandeld.

§ 3. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van de artikelen 10, 11 en 12.

§ 4. De bevoegde autoriteiten van elk van de Staten kunnen, in overeenstemming met het gebruik van die Staat, uitvoeringsvoorschriften vaststellen die nodig zijn om de overige bepalingen van de Overeenkomst uit te voeren.


Artikel 30. Uitbreiding tot andere gebieden

§ 1. Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de landen Suriname en de Nederlandse Antillen of tot een van die landen, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling of op andere wijze in overeenstemming met de grondwettelijk bepalingen van de Staten.

§ 2. Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van de Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van de Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.


VII. - Slotbepalingen

Artikel 31. Inwerkingtreding

§ 1. Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te 's-Gravenhage worden uitgewisseld.

§ 2. De Overeenkomst treedt in werking op de vijftiende dag die volgt op de dag waarop de akten van bekrachtiging worden uitgewisseld en de bepalingen ervan vinden toepassing :

1 in Nederland :
voor belastingjaren en tijdvakken welke aanvangen op of na 1 januari van het jaar waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld;
2 in België :
a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die normaal zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari van het jaar waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld;
b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die eindigen vanaf 31 december van het jaar waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld.

§ 3. De bepalingen van het op 20 februari 1933 te Genève ondertekende Verdrag tussen Nederland en België ter voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van enige andere belastingaangelegenheden houden op toepassing te vinden :

1 in Nederland voor belastingjaren en tijdvakken waarvoor de bepalingen van deze Overeenkomst toepassing vinden;
2 in België op belastingen waarop de bepalingen van deze Overeenkomst toepassing vinden.


Artikel 32. Beëindiging

Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht. Elk van de Staten kan echter de Overeenkomst langs diplomatieke weg opzeggen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het vijfde jaar volgend op dat waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld, een kennisgeving van beëindiging te zenden. In dat geval houden de bepalingen van de Overeenkomst op toepassing te vinden :

1 in Nederland :
voor belastingjaren en tijdvakken welke aanvangen op of na 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de kennisgeving is gedaan;
2 in België :
a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die normaal zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de kennisgeving is gedaan;
b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die normaal eindigen vanaf 31 december van het jaar volgend op dat waarin de kennisgeving is gedaan.


Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun respectieve Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.


Gedaan te Brussel, de 19e oktober 1970, in de Nederlandse en de Franse taal, in twee exemplaren, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.


Voor de Regering van het Koninkrijk België :

P. Harmel.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden :

J.M.A.H. Luns.


Protocol

Bij de ondertekening van de Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, heden tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden gesloten, zijn de gevolmachtigden die dit Protocol ondertekend hebben, overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.


I

De uitdrukking "goederen" gebezigd in de bepalingen van de Overeenkomst omvat mede rechten.


II. Ad artikel 4

De uitdrukking ingevolge de wetten van die Staat" die in artikel 4, paragraaf 1, is gebezigd, betekent mede de desbetreffende wetten van die Staat welke zijn gewijzigd of aangevuld op grond van internationale overeenkomsten.


III. Ad artikel 6

Zolang de aanvullende onroerende voorheffing die in België verschuldigd is op het kadastraal inkomen van onroerende goederen waarvan de inkomsten volgens artikel 6 in België mogen worden belast, wordt geheven naar een vast tarief van meer dan 10 ten honderd:

a) wordt die aanvullende onroerende voorheffing, verschuldigd door inwoners van Nederland, die volgens de artikelen 14X en 119 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen onderworpen zijn aan de belasting der niet­verblijfhouders, terugbetaald in de mate waarin zij de door de betrokkenen verschuldigde belasting der niet­verblijfhouders overtreft;
b) wordt die aanvullende onroerende voorheffing, verschuldigd door andere inwoners van Nederland, eventueel zodanig verminderd dat de totale last van die aanvullende voorheffing en van het gedeelte van de onroerende voorheffing dat met de personenbelasting wordt verrekend, niet meer bedraagt dan het gedeelte van de fictief op de totale in België behaalde of verkregen inkomsten berekende belasting der niet­verblijfhouders dat evenredig met bedoeld kadastraal inkomen zou overeenstemmen.


IV. Ad artikel 10

De bepaling van artikel 10 paragraaf 2, 1, is niet van toepassing indien de vennootschap die de dividenden geniet in de Staat waarvan zij inwoner is vennootschapsbelasting verschuldigd is ter zake van de dividenden of het gedeelte daarvan dat niet geacht kan worden een aftrek van kosten verband houdende met de deelneming te vertegenwoordigen; in dit geval is de bepaling van artikel 10 paragraaf 2, 2, van toepassing.


V. Ad artikel 10

De uitdrukking "dividenden" als gebezigd in artikel 10 betekent eveneens inkomsten zelfs toegekend in de vorm van interest die belastbaar zijn als inkomsten van belegde kapitalen van vennoten in vennootschappen ­niet zijnde vennootschappen op aandelen­ die inwoner van België zijn.


VI. Ad artikelen 10, 11 en 12

De uitdrukking "betaald" gebezigd in de artikelen 10 11 en 12 wordt aldus opgevat dat daaronder wordt verstaan het voldoen aan de verplichting gelden ter beschikking van de schuldeiser te stellen op de wijze als voorzien in het contract of volgens het gebruik; zij omvat derhalve alle vormen van schulddelging hetzij door betaling in contanten door overschrijving op een rekening of anderszins.


VII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10, 11 en 12 is geheven moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven worden ingediend binnen een tijdvak van twee jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.


VIII. Ad artikel 13

De bepaling van artikel 13, paragraaf 4, wordt aldus uitgelegd, dat zij ook van toepassing is op voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen, tenzij deze deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of behoren tot een vast middelpunt, als bedoeld in paragraaf 2.


IX. Ad artikel 15

De grensstreken, als bedoeld in artikel 15, paragraaf 3, 1, zijn de volgende gebieden :

a) de grensstreek van Nederland is het gebied dat ten zuiden wordt begrensd door de Nederlands-Belgische grens en ten noorden door Grevelingen, Krammer, Volkerak, Hollandsch Diep, Dordtsche Kil, Merwede, Maas tot Gennep, Spoorlijn van Gennep naar het oosten tot aan de Duitse grens;
b) de grensstreek van België is het gebied dat ten noorden wordt begrensd door de Belgisch-Nederlandse grens en ten zuiden door een denkbeeldige kortste lijn die de volgende gemeenten verbindt : Oostende, Brugge, Tielt, Oudenaarde, Aalst, Mechelen, Leuven, Tienen, Landen, Borgworm (Waremme), Luik (Liège), Verviers, Eupen, Raeren.

De gemeenten die door de in b) bedoelde denkbeeldige lijn worden doorsneden, worden geacht in hun geheel tot de grensstreek te behoren.


X. Ad artikel 15

De bevoegde autoriteiten van de Staten stellen in onderlinge overeenstemming regelen vast inzake de bescheiden die belanghebbenden voor de toepassing van de bepaling van artikel 15, paragraaf 3, 1, moeten overleggen.


XI. Ad artikel 15

De bepaling van artikel 15, paragraaf 3, 1, is niet van toepassing op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten en na 1 januari 1970 hun woonplaats van Nederland naar België hebben overgebracht.


XII. Ad artikel 23

De bepaling van artikel 23, paragraaf 4, wordt aldus uitgelegd, dat zij ook van toepassing is op aandelen en winstbewijzen, tenzij deze deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of behoren tot een vast middelpunt, als bedoeld in paragraaf 2.


XIII. Ad artikel 24

Onder de grondslag bedoeld in artikel 24, paragraaf 1, wordt verstaan het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelastingen, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.


XIV. Ad artikel 25

Vennootschappen die inwoner zijn van Nederland, en verenigingen van personen die hun plaats van werkelijke leiding in Nederland hebben, zijn in België, indien zij aldaar een vaste inrichting bezitten; uit hoofde van de in laatstbedoelde Staat behaalde winsten onderworpen aan de regeling die van toepassing is op soortgelijke buitenlandse vennootschappen en verenigingen van personen.

Evenwel mag de volgens de Belgische wetgeving op die winsten verschuldigde belasting niet hoger zijn dan de som van de verschillende belastingen, berekend tegen het gewone tarief, die door een vennootschap die inwoner is van België, zouden zijn verschuldigd op haar winsten en op de inkomsten uitgedeeld aan haar aandeelhouders of vennoten, ingeval die winsten dezelfde bestemming zouden krijgen als die van de vennootschap die inwoner is van Nederland, of van de vereniging van personen die haar plaats van werkelijke leiding in die Staat heeft.

Voor de toepassing van deze bepaling wordt de belasting die de uitgekeerde winsten van een vennootschap die inwoner is van België zou treffen, berekend naar het tarief van 10 ten honderd op de helft van het verschil tussen enerzijds de winst van de vaste inrichting en anderzijds het bedrag dat wordt verkregen door op die winst het gewone tarief, in hoofdsom, van de vennootschapsbelasting op door vennootschappen die inwoner zijn van België uitgekeerde winsten toe te passen.


XV. Ad artikel 25

De bepaling van artikel 25, paragraaf 4, brengt mede dat :

1 indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat een vaste inrichting heeft, de bepalingen die in de andere Staat voor de verrekening van verliezen gelden, aldaar voor de belastingheffing van die vaste inrichting van toepassing zijn onder dezelfde voorwaarden als gelden voor ondernemingen van die andere Staat;
2 indien een vennootschap die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat een vaste inrichting heeft, tot het bedrijfsvermogen waarvan een deelneming in het kapitaal van een vennootschap die inwoner is van de andere Staat behoort, zijn de dividenden welke op die deelneming betrekking hebben, in die andere Staat vrijgesteld van de in artikel 2 bedoelde belastingen, voorzover zij volgens de wetgeving van die andere Staat zouden zijn vrijgesteld, indien de deelneming zou zijn aangehouden door een soortgelijke vennootschap die inwoner is van de laatstbedoelde Staat.


Gedaan te Brussel, de 19e oktober 1970, in de Nederlandse en de Franse taal, in twee exemplaren, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk België :

P. Harmel.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden :

J.M.A.H. Luns.


De bekrachtigingsoorkonden werden uitgewisseld te 's-Gravenhage op 16 september 1971.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 31, § 2, van de Overeenkomst, zullen deze akten in werking treden op 1 oktober 1971




Aantekeningen

Circulaires