Artikel 10 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Versie door Eric Hoepelman (Overleg | bijdragen) op 3 jul 2018 om 08:17

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragstekst

Artikel 10. Dividenden

1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan:

a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een vennootschap is die onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

3. De bepalingen van paragraaf 2 laten onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

4. De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die volgens de wetgeving van de Staat waarvan de uitkerende vennootschap inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.

5. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende Staat, in de andere verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.

6. Indien een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden die door de vennootschap worden betaald, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of vaste basis, noch de niet-uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

7. Inkomsten verkregen als stille (commanditaire) vennoot uit winstaandelen in een onderneming van één van de verdragsluitende Staten mogen in die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast.


Teksten uit Protocol I

12. Met betrekking tot artikel 10, paragraaf 2

De bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, zijn niet van toepassing op dividenden die een vennootschap die inwoner is van een van de verdragsluitende Staten betaalt aan een vennootschap die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, terzake waarvan, op grond van de bepalingen van de Richtlijn betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (90/435/EEG) zoals deze eventueel kan worden gewijzigd, door de Staat waarvan de vennootschap die het dividend betaalt inwoner is, geen belasting mag worden geheven.


13. Met betrekking tot artikel 10, artikel 11 en artikel 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.


15. Met betrekking tot artikel 10 en artikel 13

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking « voordelen verkregen uit de vervreemding » niet omvat inkomsten genoten bij het inkopen van aandelen door, of bij de liquidatie van een vennootschap. Die inkomsten worden beheerst door de bepalingen van artikel 10.


17. Met betrekking tot artikel 10, paragraaf 4

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking « dividenden » eveneens betekent inkomsten die worden genoten door een natuurlijke persoon en die volgens de fiscale wetgeving van de Staat waarvan de vennootschap-schuldenaar inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Dividenden (artikel 10 en punten 12, 13, 15 en 17 van Protocol I)

Ingevolge paragraaf 1 mogen dividenden die betaald worden door een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat, in die andere Staat worden belast. De uitdrukking «betaald» dient, in lijn met het commentaar op artikel 10, paragraaf 1, van het OESO Modelverdrag ruim te worden opgevat; voor wat België betreft, wordt de uitdrukking «betaald» geacht samen te vallen met de in artikel 267 en volgende van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en artikel 204, ten 2°, van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 terzake gehanteerde begrippen «betaald, toegekend of betaalbaar gesteld», terwijl dit begrip voor wat Nederland betreft geacht wordt samen te vallen met het in artikel 7 van de Wet op de dividendbelasting 1965 gehanteerde begrip «ter beschikking gesteld».

Paragraaf 2 voorziet in de mogelijkheid van het heffen van (bron)belasting op dividenden door de verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is. Als uitgangspunt daarbij geldt dat deze bronbelasting op dividenden wordt geheven overeenkomstig de nationale wetgeving van die Staat, hetgeen in de situatie van België respectievelijk Nederland betekent dat over het bruto bedrag van de dividenden veelal een in de regel bevrijdende (althans in het geval van natuurlijke personen) roerende voorheffing van in principe 25% wordt geheven respectievelijk veelal uitsluitend dividendbelasting van 25% wordt geheven. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende Staat is, dan worden vorenbedoelde percentages echter beperkt tot 5 ingeval sprake is van een onmiddellijke deelneming van ten minste 10% respectievelijk 15 in alle andere gevallen. In punt 12 van Protocol I is vervolgens verduidelijkt dat de bepalingen van paragraaf 2 de toepassing van de Richtlijn van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (90/435/EEG), zoals deze richtlijn eventueel kan worden gewijzigd, onverlet laten; dit betekent derhalve dat in de Belgisch-Nederlandse verhouding (bron)belasting op dividenden achterwege blijft indien sprake is van een tussen vennootschappen als bedoeld in de bijlage bij deze richtlijn, bestaande deelnemingsverhouding van ten minste 25% en overigens aan de voorwaarden wordt voldaan die de respectievelijke nationale wetgevingen van België en Nederland daartoe stellen.

Teneinde te voorkomen dat, louter met het oog op het verkrijgen van de voordelen van paragraaf 2, een niet-verdragsgerechtigde inwoner van een van de verdragsluitende Staten die aandelen bezit in een vennootschap die inwoner is van de andere Staat dividendbewijzen overdraagt aan een andere wel verdragsgerechtigde inwoner van eerstbedoelde Staat of een inwoner van een mogendheid waarmee geen van de verdragsluitende Staten een bilateraal verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, die aandelen bezit in een vennootschap die inwoner is van een van de verdragsluitende Staten dividendbewijzen overdraagt aan een verdragsgerechtigde inwoner van de andere verdragsluitende Staat (de zogenoemde «dividendstripping»), zijn België en Nederland het erover eens dat zij onder het verdrag de anti-ontgaansmaatregelen kunnen toepassen die zij in hun respectievelijke nationale belastingwetgeving hebben getroffen. In die gevallen wordt dan de feitelijke genieter van het dividend voor de toepassing van het verdrag niet geacht de uiteindelijk gerechtigde te zijn tot dat dividend.

Ingeval bij de betaling van de dividenden geen rekening is gehouden met de bepalingen van paragraaf 2, kan de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staat waaruit de dividenden afkomstig zijn, verzoeken teruggaaf te verlenen van de te veel geheven belasting. In punt 13 van Protocol I is bepaald dat dergelijke verzoeken ingediend moeten worden binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven. Ten slotte is in dit verband nog van belang dat de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten, ingevolge paragraaf 4, van artikel 28 in onderlinge overeenstemming uitvoeringsvoorschriften zullen vaststellen voor de wijze van toepassing van paragraaf 2 en punt 12 van Protocol I.

In paragraaf 3 is, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, vastgelegd dat de bepalingen van paragraaf 2 de belastingheffing over de winst waaruit de dividenden worden betaald, onverlet laten.

Paragraaf 4 bevat de omschrijving van de uitdrukking «dividenden», zoals deze wordt gehanteerd in artikel 10. Deze omschrijving is gelijk aan de omschrijving die in artikel 10, paragraaf 3, van het OESO Modelverdrag 1992/1997 wordt gehanteerd. In punt 15 van Protocol I is voorts bepaald dat inkomsten die worden genoten bij gehele of gedeeltelijke inkoop van aandelen of bij liquidatie van een vennootschap, voor de toepassing van het verdrag, worden aangemerkt als dividenden. In het geval van België betekent deze verduidelijking de bevestiging van de bepalingen van artikel 187 en artikel 209 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Ten slotte is in dit verband in punt 17 van Protocol I verduidelijkt dat voor de toepassing van het verdrag onder de uitdrukking «dividenden» tevens worden begrepen door een natuurlijke persoon, anders dan ten titel van dividend, verkregen inkomsten van een vennootschap die volgens de nationale belastingwetgeving van de verdragsluitende Staat waarvan die vennootschap inwoner is, worden gekwalificeerd als inkomsten uit aandelen. Deze bepaling strekt er primair toe zeker te stellen dat de bepalingen van artikel 18 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 onder het verdrag toepassing kunnen vinden. Ingevolge deze bepalingen wordt de door een vennootschap – ten titel van vergoeding voor de ter beschikkingstelling van vreemd vermogen – aan een natuurlijke persoon betaalde interest gekwalificeerd als dividend wanneer de gehanteerde rentevoet op de vervaldag van de interest de marktrentevoet overschrijdt of wanneer het totale bedrag van de rentegevende voorschotten die bepaalde personen aan de vennootschap verstrekken, hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dat tijdperk (onderkapitalisatie). In het algemeen gaat het om geldleningen ter beschikking gesteld door aandeelhouders of bedrijfsleiders. De wederkerig geformuleerde bepaling van punt 17 van Protocol I is in haar werking evenwel niet beperkt tot toepassing van artikel 18 van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 onder het verdrag, maar heeft betrekking op alle situaties waarin aan natuurlijke personen door een vennootschap betaalde vergoedingen volgens de nationale belastingwetgeving van de verdragsluitende Staat waarvan die vennootschap inwoner is, worden gekwalificeerd als dividenden. Punt 17 van Protocol I heeft derhalve ook betrekking op zogenoemd «verkapt» of «vermomd» dividend, waarvan bijvoorbeeld sprake kan zijn indien een natuurlijke persoon/aandeelhouder een onroerend goed ver boven de waarde in het economische verkeer verkoopt aan zijn vennootschap. Ten slotte wordt in dit verband benadrukt dat punt 17 van Protocol I onverlet laat dat in voorkomend geval tussen vennootschappen onderling betaalde vergoedingen van welke aard ook, worden geherkwalificeerd tot dividend.

In paragraaf 5 is, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, bepaald dat niet de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, maar van artikel 7 respectievelijk 14 van toepassing zijn met betrekking tot dividenden die worden betaald op aandelen die behoren tot het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of vaste basis waarover de uiteindelijk gerechtigde tot die dividenden beschikt in de verdragsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is.

Ingeval een vennootschap die inwoner is van een verdragsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende Staat, sluit paragraaf 6, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, uit dat die andere verdragsluitende Staat belasting heft over dividenden die door de vennootschap worden betaald, behoudens ingeval de dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere verdragsluitende Staat of op aandelen die behoren tot het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of vaste basis die in die andere verdragsluitende Staat is gevestigd. Tevens sluit paragraaf 6 een extraterritoriale belastingheffing uit over door de vennootschap niet-uitgedeelde winsten.

In paragraaf 7 is bepaald dat inkomsten die een stille (commanditaire) vennoot verkrijgt uit winstaandelen in een onderneming van een verdragsluitende Staat, in die Staat overeenkomstig de wetgeving van die Staat mogen worden belast. Het betreft hier, in het geval van België, de stille vennoten in een gewone commanditaire vennootschap en in een commanditaire vennootschap op aandelen in de zin van artikel 1 van het Belgische Wetboek van vennootschappen. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat dergelijke inkomsten ten gevolge van eventuele verschillen in kwalificatie daarvan volgens de nationale regelgeving van de verdragsluitende Staten en volgens het verdrag dubbel zouden worden belast dan wel niet zouden worden belast. In die zin vormt de bepaling van paragraaf 7 van artikel 10 voor inkomsten die een stille (commanditaire) vennoot – in die hoedanigheid – uit winstaandelen in een onderneming verkrijgt een aanvulling op de bepalingen die in punt 2 van Protocol I voor hybride entiteiten zijn opgenomen.

Volgens de nationale regelgeving van de verdragsluitende Staten worden inkomsten die als stille (commanditaire) vennoot uit een winstaandeel in een onderneming van die Staat worden verkregen veelal aangemerkt als winst, interest of dividend. Ingevolge de bepalingen van paragraaf 7 mag die verdragsluitende Staat die inkomsten dan ook als zodanig – naar de grondslag en het tarief zoals deze voor die inkomsten in de nationale regelgeving zijn voorzien – belasten. Een specifieke kwalificatie van de inkomsten voor de toepassing van het verdrag is niet aan de orde. Met andere woorden, met betrekking tot dergelijke inkomsten vinden de bepalingen van artikel 5, 7, 10, paragraaf 1 tot en met 6, en artikel 11 geen toepassing. De verdragsluitende Staat waarvan de stille (commanditaire) vennoot inwoner is, dient vervolgens ingevolge de bepalingen van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a, respectievelijk artikel 23, paragraaf 2, subparagraaf b, voorkoming van dubbele belasting te verlenen volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud, ongeacht de wijze waarop de desbetreffende inkomsten volgens de nationale wetgeving van die Staat fiscaal moeten worden behandeld.


Aantekeningen

Voorkoming dubbele belasting

Nederland
  • Mag NL wel 15% dividendbelasting heffen? Of wordt de niet-in-NL-wonende particuliere belegger hierdoor zwaarder belast dan de wel-in-NL-wonende particuliere belegger? De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld (Hoge Raad, 20 december 2013, nr. 12/02502 en Hoge Raad, 20 december 2013, nr. 12/04717).
  • In Nederland kan teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting worden gevraagd middels formulier IB 92.
  • De liquidatie-uitkering die een inwoner van België heeft ontvangen uit de in Nederland gevestigde BV waarin hij een aanmerkelijk belang houdt, is belast als fictieve vervreemding. Nederland is op grond van 10 van het Belastingverdrag Nederland-België bevoegd om hierover maximaal 15% belasting te heffen omdat in artikel 15 van het eerste Protocol is bepaald dat liquidatie-uitkeringen onder dat artikel vallen (Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19 april 2018, nr. 16/03902)[1])


België
  • Zie artikel 23 DBV voor de beperkte voorkoming van dubbele belasting door België.


Europa
  • Arrest Damseaux: economisch dubbele belasting van dividend is toegestaan....


Aanvullende gemeentebelasting

Arrest HvJ EU 'Dijkman': geen aanvullende gemeentebelasting over rente en dividend.


Voetnoten