Artikel 15 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragstekst

Artikel 15. Niet-zelfstandige beroepen

1.Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.

2.Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b. de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis, die de werkgever in de andere Staat heeft.

3.Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, binnenschip of luchtvaartuig, slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die dat schip, binnenschip of luchtvaartuig exploiteert.


Teksten uit Protocol I

18. Met betrekking tot artikel 15, paragraaf 2

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking « belastingjaar » voor België betekent « belastbaar tijdperk ».

19. Met betrekking tot artikel 15 en 23

Het is wel te verstaan dat het bepaalde in paragraaf 3 van artikel 15 Nederland niet belet de bepalingen van paragraaf 2, subparagrafen a) en b , van artikel 23 van het Verdrag toe te passen.

20. Met betrekking tot artikel 7, 14, 15 en 16

a) Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van paragraaf 1 van artikel 16 voor Nederland de uitdrukking soortgelijke functie omvat « commissaris van een vennootschap » die als zodanig door de algemene vergadering van aandeelhouders of enig ander bevoegd orgaan van de vennootschap die inwoner is van Nederland is benoemd en die met het toezicht op de algemene leiding van de vennootschap is belast.
b) Het is wel te verstaan dat, indien een door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de verdragsluitende Staten gedreven onderneming die haar bedrijf uitoefent met behulp van een in de andere verdragsluitende Staat gevestigde vaste inrichting, overeenkomstig de wetgeving van eerstbedoelde Staat geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in een onderneming gedreven door een vennootschap gevestigd in die Staat, de inkomsten die de natuurlijke persoon geniet ter zake van werkzaamheden voor die vennootschap in oprichting en die toerekenbaar zijn aan het in de andere verdragsluitende Staat uitgeoefende bedrijf gedurende de periode dat de vennootschap in oprichting is, voor de toepassing van het Verdrag worden beschouwd als beloningen in de zin van artikel 15 of 16, naar gelang het geval.
De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing in geval die natuurlijke persoon een zelfstandig beroep uitoefent in de zin van artikel 14 van het Verdrag.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Niet-zelfstandige beroepen ( artikel 15 en punten 18, 19 en 20 van Protocol I)

Op grond van artikel 15, paragraaf 3, ten 1°, van het huidige Belgisch-Nederlandse belastingverdrag van 19 oktober 1970, in samenhang met de punten IX tot en met XI van het daarbij behorende Protocol, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen die zijn verkregen door grensarbeiders slechts belastbaar in de verdragsluitende Staat waarvan zij inwoner zijn. Onder een grensarbeider wordt in dit verband verstaan de natuurlijke persoon die in de grensstreek van een van de verdragsluitende Staten werkzaam is en zijn duurzaam tehuis in de grensstreek van de andere verdragsluitende Staat heeft alwaar hij gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert, tenzij deze persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en na 1 januari 1970 zijn woonplaats van Nederland naar België heeft overgebracht. Daarentegen zijn deze grensarbeiders bij wijze van hoofdregel sociaal verzekerd in de verdragsluitende Staat waar zij werkzaam zijn. Het gevolg hiervan is een discoördinatie tussen belasting- en premieheffing. De jaarlijkse verschuiving tussen de belasting- en premiepercentages in Nederland zorgt vervolgens telkenmale voor grote commotie. De grensarbeiders zelf spreken in dit kader wel van het jaarlijkse «tombola-effect». Teneinde dit effect in het vervolg te voorkomen, zijn in het onderhavige verdrag geen bepalingen als in artikel 15, paragraaf 3, ten 1°, van het belastingverdrag van 19 oktober 1970 opgenomen. Voor België brengt dat met zich mee dat de problematiek van de «1970-regeling» die in punt XI van het Protocol bij het huidige belastingverdrag is neergelegd, is opgelost en de huidige voor Belgische grensarbeiders geldende compensatieregeling kan worden beëindigd. Het vorenstaande betekent dat onder dit verdrag ook op grensarbeiders de hoofdregel van paragraaf 1 van toepassing is op grond waarvan de salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen die zij verkrijgen ter belastingheffing worden toegewezen aan de verdragsluitende Staat waar zij werkzaam zijn. Daarmee wordt in de meeste gevallen coördinatie van belasting- en premieheffing gerealiseerd. In combinatie met de bepaling van artikel 26, paragraaf 2, wordt daarmee bovendien een zo groot mogelijke «gelijkheid op de werkvloer» verkregen, hetgeen vanuit een oogpunt van gelijke arbeidsvoorwaarden van belang is. Voor Nederlandse grensarbeiders zijn vervolgens in artikel 27 compensatiemaatregelen opgenomen die ertoe strekken deze grensarbeiders fiscaal niet nadeliger af te laten zijn dan hun in Nederland «werkende buurman», die overigens in gelijke omstandigheden verkeert, alsmede – onder voorwaarden – compensatie te verlenen voor het nadeel dat zij mochten lijden als gevolg van de verschuiving van de heffingsbevoegdheid over hun arbeidsinkomen van Nederland naar België. Als sluitstuk van de grensarbeidersproblematiek is ten slotte in Protocol II een macro-economische verdeling van de zuivere belastingopbrengsten op arbeidsinkomen neergelegd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 26 en 27 en naar de toelichting bij Protocol II.

Overeenkomstig het OESO Modelverdrag 1992/1997 is in de paragrafen 1 en 2 bepaald dat, onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20, als inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid aan te merken beloningen die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt ter zake van het verrichten van werkzaamheden in dienstbetrekking slechts belastbaar zijn in die Staat, behoudens voor zover de werkzaamheden in de andere verdragsluitende Staat worden verricht. In dat geval mogen de aan die werkzaamheden toe te rekenen beloningen in de andere verdragsluitende Staat worden belast; ook deze beloningen zijn echter slechts belastbaar in de eerstbedoelde Staat indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden wordt voldaan; (a) de genieter van de beloningen verblijft in een tijdvak van 12 maanden dat begint of eindigt in het desbetreffende belastingjaar in totaal niet meer dan 183 dagen in de andere verdragsluitende Staat, waarbij de uitdrukking «belastingjaar» voor wat betreft België ingevolge punt 18 van Protocol I betekent«belastbaar tijdperk», (b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, en (c) de beloningen komen niet ten laste van een in de andere verdragsluitende Staat gelegen vaste inrichting of vaste basis van die werkgever.

Voorts is in paragraaf 3 neergelegd dat, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, als inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid aan te merken beloningen die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt ter zake van aan boord van een schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden, slechts belastbaar zijn in de verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die het schip, binnenvaartschip of luchtvaartuig exploiteert. Deze bepaling, die een exclusieve bronstaatheffing impliceert, is ruimer van opzet dan artikel 8, waarin de heffingsbevoegdheden met betrekking tot de winst die wordt verkregen uit de exploitatie van schepen, binnenvaartschepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer is geregeld; paragraaf 3 omvat immers elke vorm van exploitatie van schepen, binnenvaartschepen en luchtvaartuigen en is niet beperkt tot exploitatie daarvan in internationaal verkeer. Deze «ruime» opzet is in het bijzonder van belang voor de in de binnenvaart voorkomende situatie waarin een binnenvaartschip zowel in als buiten internationaal verkeer wordt geëxploiteerd; paragraaf 3 voorkomt dat in die situatie een splitsing moet worden gemaakt in beloningen die werknemers verkrijgen ter zake van aan boord verrichte werkzaamheden. Ondanks de in paragraaf 3 neergelegde exclusieve bronstaatheffing, kan de verdragsluitende Staat waarvan de genieter van de desbetreffende beloningen inwoner is, deze beloningen met het oog op het progressievoorbehoud begrijpen in de grondslag waarnaar de belasting over die inkomsten wordt geheven. Voor België vloeit dit voort uit de bepalingen van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a; voor Nederland uit punt 19 van Protocol I.

De uitdrukking «verkregen» of «verkrijgt», al naar het geval, zoals gehanteerd in artikel 15 en in de artikelen 16 en 17, wordt, voor wat België betreft, geacht samen te vallen met het in artikel 360 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gehanteerde begrip «verkregen», terwijl dit begrip voor wat Nederland betreft, geacht wordt samen te vallen met het in artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964 gehanteerde begrip «genoten». Dit laatste betekent derhalve dat in voorkomende gevallen de zogenoemde fictief loonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 onder het verdrag kan worden toegepast.

Ten slotte is van belang dat onder de in dit artikel bedoelde beloningen tevens worden begrepen in de bronstaat belastbare beloningen die niet rechtstreeks staan tegenover feitelijk verrichte werkzaamheden, maar daaraan wel toerekenbaar zijn, tenzij deze beloningen kwalificeren als pensioenen of andere soortgelijke beloningen in de zin van artikel 18 of 19; het gaat hier om zogenoemde «nabetalingen». De precieze betekenis van laatstbedoelde uitdrukking zal door de bevoegde autoriteiten van beide landen nog nader gepreciseerd worden in het kader van de in artikel 28 van het verdrag vastgelegde regeling voor onderling overleg.

De bepalingen van artikel 15 vinden toepassing onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20. Voor wat artiesten en sportbeoefenaars betreft, is van belang dat de bepalingen van artikel 17 toepassing vinden niettegenstaande de bepalingen van artikel 15. De artikelen 15 tot en met 20 vormen een gesloten systeem, waarin de «lex specialis» van de artikelen 16 tot en met 20 voorgaat op de «lex generalis» van artikel 15 en waarin artikel 15 zonodig als «restartikel» fungeert. Met betrekking tot beloningen die worden verkregen ter zake van in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden wordt derhalve niet aan de toepassing van de bepalingen van artikel 21 toegekomen.

Voor wat betreft de toepassing van het «Synthesedocument met samenvatting en aanbeveling inzake de fiscale positie van het grensoverschrijdend openbaar lichaam en zijn personeel», wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 19.


Aantekeningen

Interpretatie

"De woonstaat van de werknemer heeft een exclusief recht om belasting te heffen, tenzij:
  1. de dienstbetrekking in de andere staat wordt uitgeoefend (lid 1) en
  2. de werknemer met deze andere staat (werkstaat) tenminste één van de volgende banden onderhoudt (lid 2):
  • een verblijf aldaar van meer dan 183 dagen, of
  • de beloning wordt betaald door of namens een aldaar wonende of gevestigde werkgever, of
  • de beloning komt ten laste van een vaste inrichting of vaste basis van de werkgever in de werkstaat.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan mag de werkstaat heffen over de beloning die ter zake van de vervulling in die bronstaat van de dienstbetrekking wordt genoten."[1]




Eerste regel, artikel 15, § 1, eerste deel van de eerste zin >> algemeen principe = woonstaat

"Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, "

Tweede regel, artikel 15, § 1, einde van de eerste zin en de tweede zin >> hoofdregel = werkstaat

"tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast."

Derde regel, artikel 15, § 2 >> uitzondering op de hoofdregel (Tweede regel) = woonstaat

"Niettegenstaande de bepalingen van § 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:" [(…); drie cumulatieve voorwaarden van 183-dagenregeling]


Beleid

Beleidsregels B

  • Circulaire nr. AFZ 2005/0652 (AFZ 08/2005) dd. 25.05.2005
  • Voorafgaande beslissing nr. 500.256 inzake de materiële invulling van het begrip "werkgever"
  • Het bedrag dat men moet opnemen in de aangifte personenbelasting is het bruto bedrag van de buitenlandse inkomsten, verminderd met de verplichte buitenlandse sociale bijdragen en de betaalde belasting.[2][3]


Beleidsregels NL


Jurisprudentie

'verblijft'

  • De uitdrukking 'verblijft' is afgeleid van de Engelse tekst van het OESO-modelverdrag waar staat 'is present'. In de onderhavige context duidt dit onmiskenbaar op 'physical presence'. Voor Nederland impliceert dit 'lijfelijke aanwezigheid', aldus Hoge Raad, 21 februari 2003, nr. 37.011.


Betreffende lid 3


De december-2006 arresten

  • Hoge Raad 01-12-2006, nr. 39.535 Uitzending van personeel naar België. Artikel 15, paragraaf 2, Verdrag Nederland-België 1970: beloning betaald door of namens een werkgever in België?
  • Hoge Raad 01-12-2006, nr. 38.850 Uitzending van personeel naar Denemarken. Artikel 14 Verdrag Nederland-Denemarken 1957: arbeid verricht voor een natuurlijk persoon of lichaam in Denemarken?
  • Hoge Raad 01-12-2006, nr. 38.950 Uitzending van personeel naar Denemarken. Artikel 14 Verdrag Nederland-Denemarken 1957: arbeid verricht voor een natuurlijk persoon of lichaam in Denemarken?
  • Hoge Raad 01-12-2006, nr. 39.710 Uitzending van personeel naar Duitsland. Artikel 10, lid 2, Verdrag Nederland-Duitsland 1959: vergoeding ontvangen van een werkgever in Duitsland?
  • Hoge Raad 01-12-2006, nr. 40.088 Uitzending van personeel naar Duitsland. Artikel 10, lid 2, Verdrag Nederland-Duitsland 1959: vergoeding ontvangen van een werkgever in Duitsland?


Divers


Zie ook


Voetnoten

  1. C. van Raad, Enige fiscale aspecten van grensoverschrijdende uitoefening van een dienstbetrekking, in: Warnaar-bundel, Eenvoud en doeltreffendheid (FED, Deventer, 1988), p. 179-187.
  2. Vraag nr. 359 van mevrouw Douifi dd. 28.04.2004, Vr. en Antw., Kamer, 2003-2004, nr. 36, blz. 5547-5548.
  3. Punt 19 en 27 van Circulaire nr. Ci.RH.241/598.238 (AAFisc Nr. 44/2011) dd 12.09.2011.