5/217

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Tekst regeling

De duur van een bouw- of constructiewerk moet worden gerekend van bij de aanvang van de voorbereidende werkzaamheden die de aannemer op de plaats van het werk uitvoert (bv. het inrichten van een kantoor om de uitvoering van het werk te organiseren) tot op het tijdstip waarop de aannemer het bouwwerk voor goed verlaat; het is zonder belang dat de werken over het einde van het kalenderjaar doorlopen.

Tijdelijke werkonderbrekingen die uiteraard aan het werk eigen zijn (bv. door weerverlet, gebrek aan materialen, enz.) mogen niet van de totale duur worden afgetrokken. Indien een aannemer bv. de bouw van een weg heeft aangevangen op 1 mei, het werk op 1 november heeft stopgezet wegens de weersomstandigheden of bij gebrek aan materialen, het werk heeft voortgezet op 1 februari van het volgende jaar en het beëindigd heeft op 1 juni, moet zijn bouwwerk als een vaste. inrichting worden aangemerkt, omdat tussen het begin (1 mei' en het einde (2 juni van het volgende jaar) een tijdsduur van 13 maanden is voorbijgegaan.

De strikte toepassing van het bovenstaande kan in sommige gevallen tot onredelijke situaties leiden. Daarom mag worden aanvaard dat de fiscale duur van een werk wordt bepaald zonder rekening te houden met de duur -welke deze ook zijn mag- van werkonderbrekingen die het gevolg zijn van gebeurtenissen die als een geval van heirkracht kunnen worden aangemerkt of die minstens ongewoon of uitzonderlijk zijn in de sector van de beschouwde werken. Hierna volgt een niet beperkende l.ij st van gebeurtenissen die werkonderbrekingen kunnen veroorzaken welke dienen verwaarloosd te worden om de fiscale duur van de werken te bepalen :

  • natuurrampen (waterhozen, orkanen, enz.) ; werkonderbrekingen daarentegen die te wijten zijn aan guur weer kunnen niet worden afgetrokken daar het klimatologische omstandigheden betreft die niet ongewoon of uitzonderlijk zijn;
  • uitzonderlijke onderbrekingen in de aanvoer van materialen, grondstoffen, of energie (voorbeeld : een bouwplaats die niet meer kan worden bevoorraad met materialen ingevolge de vernietiging van de fabriek die ze vervaardigt; wel te verstaan dient, in dergelijk geval, de werkonderbreking slechts te worden afgetrokken voor zover de onderneming die de bouwplaats bezit niet in staat is onmiddellijk en tegen dezelfde voorwaarden bij een andere leverancier de nodige materialen te verkrijgen; ander voorbeeld: bouwwerkzaamheden die moeten worden stilgelegd ten gevolge van waterschaarste na een periode van grote droogte in de streek);
  • de door een openbare overheid bevolen sluiting van een bouwplaats;
  • het plotseling optreden van een belangrijk risico, hetzij op de bouwplaats zelf, hetzij in de nabijheid ervan (gasontsnapping, enz.);
  • verzet van de bouwheer tegen voortzetting der werken.

Om de duur van onderbrekingen te berekenen mogen weliswaar slechts die dagen in aanmerking worden genomen tijdens welke geen ander personeel van de onderneming (ander dan bewakingspersoneel) op de bouwplaats aanwezig was.

Indien een deel van het werk door onderaannemers wordt uitgevoerd, dient de tijd die elke onderaannemer op de plaats van het werk heeft doorgebracht, in aanmerking te komen om de duur ten aanzien van de hoofdaannemer te berekenen. Elke onderaannemer heeft zelf een vaste inrichting op de plaats van het werk indien zijn eigen werkzaamheden aldaar de vereiste minimumduur overschrijden.

Latere revisies of herstellingswerken, verrichtingen in het kader van de "dienst na verkoop", alsmede vernieuwings- of aanpassingswerken, welke op zichzelf als constructiewerkzaamheden kunnen worden aangemerkt, worden niet in aanmerking genomen voor het berekenen van de duur van de oorspronkelijke werkzaamheid (montage + inwerkingstelling van machines of uitrusting) .


Aantekeningen