Artikel 4 DBV

Uit NeBelEx Wiki
(Doorverwezen vanaf Art. 04 DBV)
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragstekst

Artikel 4. Inwoner

1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide verdragsluitende Staten is, wordt zijn situatie op de volgende wijze bepaald:

a. hij wordt geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide verdragsluitende Staten, wordt hij geacht alleen inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.


Teksten uit Protocol I

4. Met betrekking tot artikel 4

a) Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip of binnenschip woont zonder een werkelijke woonplaats in een verdragsluitende Staat te hebben, wordt geacht zijn woonplaats te hebben in de Staat waarin het schip of binnenschip zijn thuishaven heeft.
b) Indien een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat als zodanig niet aan belasting is onderworpen en in de andere verdragsluitende Staat wel als zodanig aan belasting is onderworpen, worden op verzoek van de vennootschap door de andere verdragsluitende Staat de bepalingen van de Hoofdstukken III, IV en V van het Verdrag toegepast in de mate waarin die hadden moeten worden toegepast indien de gerechtigden in het vermogen van die vennootschap het inkomen en het vermogen van die vennootschap ieder voor zijn aandeel in die vennootschap rechtstreeks zouden hebben genoten onderscheidenlijk hebben bezeten. De toepassing van de vorige volzin laat onverlet dat de andere verdragsluitende Staat volgens zijn nationale wet de grondslag waarnaar de belasting van de vennootschap wordt geheven bepaalt en deze slechts in zoverre vermindert als rechtstreeks voortvloeit uit de vorige volzin.


5. Met betrekking tot artikel 4, paragraaf 1

Een verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, alsmede een pensioenfonds of instelling uitsluitend werkzaam voor godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, opvoedkundige of openbare doeleinden, gevestigd in een verdragsluitende Staat en als zodanig in die Staat vrijgesteld van belastingen als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag wordt geacht een inwoner van die Staat te zijn.
Onder de uitdrukking « pensioenfonds » wordt verstaan elk pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van de verdragsluitende Staat waarin het is gevestigd, als zodanig is erkend en onder toezicht staat.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Inwoner ( artikel 4 en punten 4 en 5 van Protocol I)

In paragraaf 1 is, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, bepaald dat de uitdrukking «inwoner van een verdragsluitende Staat» betekent iedere persoon die ingevolge de wetgeving van die Staat aldaar aan de belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Voorts is bepaald dat personen die ingevolge de wetgeving van een verdragsluitende Staat slechts aan belasting zijn onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of ter zake van in die Staat gelegen vermogen, voor de toepassing van het verdrag niet als inwoner van die Staat worden aangemerkt.

Paragraaf 2 bevat, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, de zogenoemde «tiebreaker-rule» voor situaties waarin een natuurlijke persoon op grond van de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide verdragsluitende Staten is. In een dergelijke situatie wordt de desbetreffende natuurlijke persoon geacht inwoner te zijn van de verdragsluitende Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, dan wel indien hij in beide Staten een dergelijk tehuis heeft, in de verdragsluitende Staat waar het middelpunt van zijn levensbelangen is gelegen. Indien dit middelpunt niet is te bepalen of indien de desbetreffende persoon in geen van beide Staten over een duurzaam tehuis beschikt, wordt hij geacht inwoner te zijn van de verdragsluitende Staat waar hij gewoonlijk verblijft. Verblijft hij gewoonlijk in (geen van) beide Staten dan wordt hij geacht inwoner te zijn van de verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Is hij ten slotte onderdaan van (geen van) beide Staten, dan regelen de bevoegde autoriteiten ingevolge artikel 28, paragraaf 3, in onderlinge overeenstemming van welke verdragsluitende Staat deze persoon geacht wordt inwoner te zijn.

Paragraaf 3 bevat ten slotte, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, de «tiebreaker-rule» voor situaties waarin een andere dan een natuurlijke persoon op grond van de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide verdragsluitende Staten is. In een dergelijke situatie wordt deze persoon geacht alleen inwoner te zijn van de verdragsluitende Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Teneinde zeker te stellen dat natuurlijke personen die, naar de feiten en omstandigheden beoordeeld, wonen aan boord van een schip of binnenvaartschip en niet beschikken over een werkelijke woonplaats in een van de verdragsluitende Staten, onder de personen vallen op wie het verdrag van toepassing is, is in punt 4, paragraaf a, van Protocol I bepaald dat zij geacht worden hun woonplaats te hebben in de verdragsluitende Staat waarin het desbetreffende schip of binnenvaartschip zijn thuishaven heeft.

Punt 4, paragraaf b, van Protocol I, stelt – in het verlengde van de regeling van punt 2 van Protocol I – voor hybride entiteiten de gerechtigdheid tot de verdragsvoordelen zeker. Daartoe is bepaald dat ingeval een vennootschap in de ene verdragsluitende Staat niet als zodanig aan de belastingheffing is onderworpen, terwijl dit in de andere verdragsluitende Staat wel het geval is, de vennootschap de andere Staat kan verzoeken jegens haar de bepalingen van hoofdstuk III, IV en V van het verdrag toe te passen in de mate waarin deze bepalingen toegepast hadden moeten worden indien de gerechtigden tot die vennootschap, ieder voor zijn aandeel in die vennootschap, het inkomen en het vermogen rechtsreeks zouden hebben genoten respectievelijk bezeten. Deze bepaling laat onverlet dat die andere Staat volgens zijn nationale wetgeving de grondslag bepaalt waarover de belasting van de vennootschap wordt geheven en deze slechts vermindert in zoverre als rechtstreeks voortvloeit uit de bepalingen van de eerste volzin van punt 4, paragraaf b, van Protocol I. De bepaling van punt 4, paragraaf b, van Protocol I, die evenwel bilateraal is opgesteld, concretiseert in feite het Besluit van 17 maart 1997, nr. IFZ97/201 (verdragstoepassing op hybride buitenlandse entiteiten die opbrengsten uit Nederland genieten), V-N 1997, blz. 1456, punt 7, onder het verdrag.

Volgend voorbeeld illustreert punt 4, paragraaf b, van Protocol I. Een natuurlijke persoon en een BV, die beiden inwoner van Nederland zijn, zijn een vennootschap onder firma in de zin van artikel 16 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel aangegaan. Ieder van deze personen is als vennoot voor 50% gerechtigd tot het vermogen van de vennootschap onder firma. De onderneming van deze vennootschap onder firma wordt feitelijk in Nederland gedreven. Tot het ondernemingsvermogen van de vennootschap onder firma behoort 20 percent van het aandelenkapitaal in een BVBA die inwoner is van België. De BVBA keert een dividend uit van 100. Naar Belgisch recht vormt de vennootschap onder firma een vennootschap in de zin van paragraaf 1, subparagraaf c, van artikel 3 van het verdrag; naar Nederlands recht is de vennootschap onder firma een transparante entiteit. Vanuit Belgische optiek impliceert dit met betrekking tot het dividend van 100 dat de verdragsvoordelen van artikel 10 niet kunnen worden verleend. Immers, de vennootschap onder firma is als zodanig niet onderworpen aan Nederlandse belastingheffing en is derhalve geen inwoner in de zin van artikel 1 in samenhang met artikel 4 van het verdrag. Voorts kunnen de vennoten vanuit Belgische optiek niet worden aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigden tot het dividend. Zonder nadere regeling zou België het dividend derhalve volgens zijn nationale regelgeving belasten met 25% roerende voorheffing. Ingevolge de bepalingen van punt 4, paragraaf b, van Protocol I, kan de vennootschap onder firma België verzoeken met betrekking tot het dividend de verdragsvoordelen van artikel 10 te verlenen in de mate waarin die voordelen aan de vennoten zouden worden verleend indien zij de uiteindelijk gerechtigden tot dat dividend zouden zijn geweest. Met toepassing van de bepalingen van punt 4, paragraaf b, van Protocol I wordt de roerende voorheffing over het dividend dan verminderd tot 10%; dit percentage is het rekenkundige resultaat van het verdragsvoordeel waarop de BV in voorkomend geval vanwege haar aandeel van 50% in het dividend ingevolge artikel 10, paragraaf 2, subparagraaf a, recht zou hebben gehad (5% roerende voorheffing over 50 dividend) en van het verdragsvoordeel waarop de natuurlijke persoon in voorkomend geval vanwege zijn aandeel van 50% in het dividend ingevolge artikel 10, paragaaf 2, subparagraaf b, recht zou hebben gehad (15% roerende voorheffing over 50 dividend).

Teneinde buiten twijfel te stellen dat een verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam alsmede een van belastingheffing vrijgesteld pensioenfonds of instelling die uitsluitend werkzaam is voor godsdienstige, liefdadige, wetenschappelijke, opvoedkundige of openbare doeleinden aanspraak kan maken op de voordelen van het verdrag, is in punt 5 van Protocol I uitdrukkelijk bepaald dat dergelijke overheden, instellingen en pensioenfondsen voor de toepassing van het verdrag zijn aan te merken als inwoner van de verdragsluitende Staat waarin zij zijn gevestigd. Onder een pensioenfonds wordt in dit verband verstaan een pensioenfonds dat als zodanig is erkend door en onder toezicht staat van de verdragsluitende Staat waarin het is gevestigd.


Aantekeningen

Deze woonplaatsregeling heeft alleen werking voor het verdrag (zie de eerste woorden van lid 1). Voor de toepassing van het nationale recht blijven de eigen regels gelden.[1]


Zie ook


Jurisprudentie

  • Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 5 november 2010, nr. 09/00676: "Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap. Vaststaat dat de vennootschap op basis van artikel 4, paragraaf 1, van het Verdrag met België (1970) inwoner van beide staten is. Op grond van artikel 4, paragraaf 4, bepaalt dan dat plaats van de feitelijke leiding beslissend is. Hierbij is van belang waar de feitelijke leiding wordt uitgeoefend. Op grond van de feiten oordeelt de rechtbank en het Hof sluit zich daarbij aan dat het zwaartepunt van de beslissingen en daarmee de feitelijke leiding in België ligt."


Tie breaker rule

  • Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 7 juli 2011, nr. 09/00606[2]: toepassing tie breaker rule op natuurlijk persoon.
  • Duurzaam tehuis in beide landen. Middelpunt van levensbelangen wordt dan cruciaal.
Rechtbank 's-Gravenhage, 23 december 2011, nr. AWB 09/305, 09/308, 09/310 en 09/315[3]
Gerechtshof Den Haag, 25 juni 2014, nrs. 12/00097 en 12/00098[4]
Hoge Raad, 3 april 2015, nr. 14/03867[5]


Voetnoten