Artikel 20 V574/72

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verstrekkingen ingeval de verblijfplaats in een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat ligt — Bijzonder geval van de werknemers bij het internationaal vervoer, alsmede hun gezinsleden

1. Om voor zich zelf of voor zijn gezinsleden die hem vergezellen, in aanmerking te komen voor verstrekkingen, is de in artikel 14, punt 2, onder a), van de verordening bedoelde werknemer bij het internationaal vervoer, die zich voor het vervullen van zijn dienstbetrekking op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat bevindt, verplicht aan het orgaan van de verblijfplaats zo spoedig mogelijk een bijzondere verklaring over te leggen die door de werkgever of diens vertegenwoordiger is afgegeven in de loop van de kalendermaand waarin zij wordt overgelegd of in de loop van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden. In deze verklaring wordt met name de datum vermeld sedert welke de belanghebbende voor rekening van genoemde werkgever werkt, alsmede de naam en de plaats van vestiging van het bevoegde orgaan; indien de werkgever evenwel volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat niet wordt geacht het bevoegde orgaan te kennen, is de belanghebbende verplicht de naam en de plaats van vestiging van dit orgaan schriftelijk op te geven, wanneer zijn aanvraag aan het orgaan van de verblijfplaats wordt overgelegd. Wanneer de belanghebbende deze verklaring heeft overgelegd, wordt hij geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen; indien de belanghebbende niet in staat is zich vóór de medische behandeling tot het orgaan van de verblijfplaats te wenden, ontvangt hij deze behandeling desniettegenstaande op vertoon van bedoelde verklaring, alsof hij bij dat orgaan verzekerd was.

2. Het orgaan van de verblijfplaats richt zich binnen drie dagen tot het bevoegde orgaan, teneinde te vernemen of de belanghebbende aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen voldoet. Het is verplicht de verstrekkingen te verlenen tot de ontvangst van het antwoord van het bevoegde orgaan en ten hoogste gedurende een termijn van dertig dagen.

3. Het bevoegde orgaan zendt het orgaan van de verblijfplaats antwoord binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van dit orgaan. Indien dit antwoord bevestigend luidt, deelt het bevoegde orgaan in voorkomend geval de maximumduur mede waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, en zet het orgaan van de verblijfplaats de verlening van bedoelde verstrekkingen voort.

4. In plaats van de verklaring als bedoeld in lid 1 mag de in dat lid bedoelde werknemer aan het orgaan van de verblijfplaats een verklaring overleggen waarin wordt bevestigd dat aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen wordt voldaan. In deze verklaring, die door het bevoegde orgaan wordt afgegeven, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover de verstrekkingen mogen worden toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. In dit geval zijn de leden 1, 2 en 3 niet van toepassing.

5. Artikel 17, leden 6, 7 en 9, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

6. De verstrekkingen die zijn verleend op grond van de in lid 1 bedoelde veronderstelling, worden vergoed overeenkomstig artikel 36, lid 1, van de verordening.


Aantekeningen

Voetnoten