Artikel 32 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragtekst

Artikel 32. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke zendingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan bepalingen van bijzondere verdragen.

2. Voor de toepassing van het Verdrag worden de leden van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een verdragsluitende Staat die in de andere verdragsluitende Staat of in een derde Staat geaccrediteerd zijn en die onderdaan van de zendstaat zijn, geacht inwoner van die Staat te zijn indien zij aldaar ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen aan dezelfde verplichtingen onderworpen zijn als de inwoners van die Staat.

3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen of hun ambtenaren, noch op personen die lid zijn van diplomatieke zendingen of consulaire posten van een derde Staat, indien deze in een verdragsluitende Staat verblijven en inzake belastingen naar het inkomen of naar het vermogen niet als inwoners van de ene of de andere verdragsluitende Staat worden behandeld.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Diplomatieke en consulaire ambtenaren ( artikel 32)

Overeenkomstig het OESO Modelverdrag 1992/1997, bepaalt paragraaf 1 dat de bepalingen van het verdrag in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aantasten die leden van diplomatieke zendingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan bepalingen van bijzondere verdragen.

In de paragrafen 2 en 3 is, mede bezien in het licht van het bepaalde in paragraaf 1 van artikel 4, de positie van diplomatieke en consulaire ambtenaren c.a. onder het verdrag verduidelijkt. Paragraaf 2 bepaalt in dit verband dat onderdanen van een verdragsluitende Staat die door die Staat naar de andere verdragsluitende Staat of een derde Staat als leden van een diplomatieke zending of consulaire post zijn uitgezonden, voor de toepassing van het verdrag geacht worden inwoners te zijn van eerstgenoemde verdragsluitende Staat indien zij aldaar, voor wat de belastingheffing over het inkomen en het vermogen betreft, aan dezelfde verplichtingen zijn onderworpen als inwoners van die Staat. Met deze bepaling, die uitdrukking geeft aan de in de nationale belastingwetgeving van de verdragsluitende Staten neergelegde zogenoemde fictieve binnenlandse belastingplicht (artikel 3, paragraaf 1, ten 2° en ten 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voor wat België betreft en artikel 2.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor wat Nederland betreft), is aldus zeker gesteld dat de bepalingen van het verdrag op hen van toepassing zijn. Paragraaf 3 verduidelijkt vervolgens dat de bepalingen van het verdrag niet van toepassing zijn op internationale organisaties, hun organen en hun ambtenaren, en personen die lid zijn van diplomatieke zendingen of consulaire posten van derde Staten, indien zij in een van de verdragsluitende Staten verblijven en voor wat de belastingheffing over het inkomen en het vermogen betreft niet aan dezelfde verplichtingen zijn onderworpen als inwoners van de ene of de andere Staat.


Aantekeningen