Artikel 6 DBV

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Verdragstekst

Artikel 6. Inkomsten uit onroerende goederen

1. Inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit in de andere verdragsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast.

2. De uitdrukking „onroerende goederen" heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de verdragsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.

3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit het rechtstreekse genot, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.

4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.


Teksten uit Protocol I

1. Met betrekking tot artikel 2, paragraaf 2, artikel 6, artikel 13, paragraaf 1, artikel 21, paragraaf 2, en artikel 22, paragraaf 1

Voor de toepassing van het Verdrag wordt de uitdrukking « onroerende goederen » voor wat betreft Nederland gelezen als onroerende zaken.


7. Met betrekking tot artikel 5, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 22 en artikel 24

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende goederen die zijn gelegen in de verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.


Gezamenlijke artikelsgewijze toelichting

Inkomsten uit onroerende goederen (artikel 6 en punten 1 en 7 van Protocol I)

In paragraaf 1 is overeenkomstig het OESO Modelverdrag 1992/1997, bepaald dat inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbouwbedrijven daaronder begrepen), die in de andere verdragsluitende Staat zijn gelegen in die andere Staat mogen worden belast. In paragraaf 2 is vastgelegd dat de uitdrukking «onroerende goederen», welke uitdrukking voor wat Nederland betreft ingevolge punt 1 van Protocol I wordt gelezen als «onroerende zaken» (zie de toelichting bij paragraaf 2 van artikel 2), de betekenis heeft die daaraan door het recht van de verdragsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen, wordt toegekend. In het geval van België is de verdragsregeling voor onroerende goederen bijgevolg, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 7 en volgende en van artikel 471 en volgende van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, van toepassing op inkomsten uit gebouwde of ongebouwde onroerende goederen zomede van nature of door bestemming onroerend materieel en outillage waaraan een kadastraal inkomen is toegekend. Paragraaf 2 bepaalt verder dat de uitdrukking ook de goederen omvat die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van land- en bosbouwbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen, maar niet schepen, binnenvaartschepen en vliegtuigen. In dit kader is voorts in punt 7 van Protocol I bepaald dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van rechten op, belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie, fictief worden aangemerkt als onroerende goederen die zijn gelegen in de verdragsluitende Staat waartoe de zeebodem en de ondergrond behoren waarop deze rechten betrekking hebben en tevens als behorend tot de activa van een vaste inrichting die in die Staat is gevestigd. Hiermee wordt verduidelijkt dat inkomsten die uit dergelijke rechten worden getrokken en winst die met de vervreemding van dergelijke rechten wordt behaald, aan de bronstaat ter belastingheffing toekomt.

Paragraaf 3 bepaalt, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, dat de bepalingen van paragraaf 1 van toepassing zijn op inkomsten verkregen uit het rechtstreekse genot, het verhuren of verpachten en elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen. In België gaat het hier bijvoorbeeld om het geïndexeerde kadastraal inkomen van onroerende goederen. Voor de gebouwde percelen wordt dat kadastraal inkomen in de regel vastgesteld op grond van de normale netto-huurwaarde op het toepasselijke referentietijdstip (overeenkomstig artikel 477 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992). De omstandigheid dat dergelijke inkomsten volgens de nationale wetgeving van de verdragsluitende Staten op forfaitare wijze worden bepaald doet hieraan niet af; zie voor wat Nederland betreft bijvoorbeeld de toepassing van het eigenwoningforfait overeenkomstig artikel 3.112 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of de forfaitaire rendementsheffing op onroerende goederen volgens hoofdstuk 5 van die wet.

In paragraaf 4 is ten slotte, in overeenstemming met het OESO Modelverdrag 1992/1997, bepaald dat de bepalingen van de paragrafen 1 en 3 ook van toepassing zijn op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen die worden gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.


Aantekeningen

Nederland

Grensboer

Zie Vraag en antwoordbesluit internationaal belastingrecht voor in NL wonende boer, met landbouwgrond in B.


Niet-verhuurde woning

Volgens Gerechtshof Arnhem[1] kwalificeert 'woongenot' ook als 'inkomsten (uit onroerende goed)', waardoor artikel 6 van toepassing was.


België

€ 2.500-grens

Een niet-inwoner/natuurlijk personen die onroerende inkomsten verkrijgt uit in België gelegen onroerende goederen die lager zijn dan € 2.500 (netto-inkomen), moet die inkomsten niet regulariseren. Bijgevolg geldt de onroerende voorheffing dus als eindbelasting.[2] [3]


Voetnoten

  1. Gerechtshof Arnhem 12 september 1998, nr. 1855/86.
  2. Artikel 232, lid 2 en 3 WIB92
  3. Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl.St. Kamer 2008-2009, doc. 52, nr. 1608/001, 117.