Artikel 8 Rome I

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Tekst van de regeling

1. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.

2. Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht.

3. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.

4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.


Aantekeningen

Excerptieclausule

Artikel 8 lid 4 Rome I-Verordening (voorheen art. 6 lid 2, slot, EVO[1]) houdt in dat het door de verwijzingsregels van art. 8 lid 2 en 3 Rome I-Verordening (voorheen art. 6 lid 2 onder a of onder b EVO) als toepasselijk aangewezen recht wijkt voor het recht van een ander land, indien "uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst nauwer is verbonden" met dat andere land. De exceptieclausule stemt woordelijk overeen met de algemene exceptieclausule van art. 4 lid 3 Rome I-Verordening (voorheen art. 4 lid 5, slot, EVO).

Het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat de exceptieclausule van art. 6 lid 2, slot, EVO dezelfde strekking heeft als de exceptieclausule van art. 4 lid 5, slot, EVO en dat bij de beoordeling van de vraag of een ander land nauwer bij de arbeidsovereenkomst is betrokken, dezelfde maatstaf dient te worden aangelegd, namelijk die welke is geformuleerd in HvJ EG 6 oktober 2009, Zaak C-133/08, ICF/Balkenende.[2]

De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU:[3]

1. Dient het bepaalde in art. 6 lid 2 EVO aldus te worden uitgelegd, dat indien een werknemer de arbeid ter uitvoering van de overeenkomst niet alleen gewoonlijk maar ook langdurig en zonder onderbreking verricht in hetzelfde land, in alle gevallen het recht dient te worden toegepast van dat land, ook al wijzen alle overige omstandigheden op een nauwe verbondenheid van de arbeidsovereenkomst met een ander land?
2. Is voor een bevestigend antwoord op vraag 1 vereist dat de werkgever en de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, althans bij de aanvang van de arbeid, hebben beoogd, althans zich ervan bewust zijn geweest dat de de arbeid langdurig en zonder onderbreking in hetzelfde land zouden worden verricht?


Voetnoten

  1. EG-Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980 nr. 156.
  2. NIPR 2009 nr. 275, besproken door o.a. M.V. Polak in AA 2009, blz. 830 e.v. en door S.F.G. Rammeloo in NIPR 2010, blz. 20 e.v.
  3. Hoge Raad, 3 februari 2012, nr. 10/01806 op LJN.nl