Bijlage VI V1408/71

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Tekst van de regeling (uittreksel)

Bijzonderheden voor de toepassing van de wetgevingen van bepaalde Lid-Staten

( Artikel 89 van de verordening)

A. België

1. Voor personen, wier recht op verstrekkingen van de ziekteverzekering voortvloeit uit de Belgische regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit welke op zelfstandigen van toepassing is, geldt titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening, met inbegrip van artikel 35, lid 1, onder de volgende voorwaarden:

a) in geval van verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan België hebben de betrokkenen recht op:

i) wat betreft de gezondheidszorg, verleend in geval van ziekenhuisopname, verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Staat voorziet;

ii) wat betreft de andere verstrekkingen, voorzien in de Belgische regeling, vergoeding van de kosten van deze verstrekkingen door het bevoegde Belgische orgaan volgens de tarieven waarin de wetgeving van de bedoelde Staat voorziet;

b) in geval van wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan België, hebben de betrokkenen recht op verstrekkingen waarin de wetgeving van deze Staat voorziet, op voorwaarde dat de aanvullende premie, welke daartoe in de Belgische wetgeving is voorzien, wordt betaald aan het bevoegde Belgische orgaan.

2. Voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 8 van titel III van de verordening door het bevoegde Belgische orgaan, wordt het kind geacht te worden opgevoed op het grondgebied van de Lid-Staat waarop het woont.

3. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als tijdvakken van verzekering welke krachtens de Belgische wettelijke regeling inzake de algemene invaliditeitsverzekering en de verzekering voor zeelieden zijn vervuld, ook beschouwd de tijdvakken van de ouderdomsverzekering welke vóór 1 januari 1945 onder de Belgische wetgeving zijn vervuld.

4. Voor de toepassing van artikel 40, lid 3, onder a), ii), wordt alleen rekening gehouden met de tijdvakken gedurende welke de werknemer of zelfstandige arbeidsongeschikt was in de zin van de Belgische wettelijke regeling.

5. De tijdvakken van ouderdomsverzekering, welke vóór de inwerkingtreding van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, door zelfstandigen zijn vervuld krachtens de Belgische wetgeving, worden voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening beschouwd als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de laatstbedoelde wetgeving.

6. Om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden die de Belgische wetgeving aan de verkrijging van het recht op werkloosheidsuitkeringen verbindt, worden alleen de arbeidsdagen in loondienst in aanmerking genomen; de in de zin van genoemde wetgeving gelijkgestelde dagen worden echter in aanmerking genomen voorzover de daaraan voorafgaande dagen arbeidsdagen in loondienst waren.

7. Voor de toepassing van artikel 72 en artikel 79, lid 1, onder a), van de verordening wordt rekening gehouden met de tijdvakken van arbeid en/of verzekering die krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat zijn vervuld, ingeval het recht op prestaties volgens de Belgische wettelijke regeling afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat gedurende een bepaalde voorafgaande periode is voldaan aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op kinderbijslag in het kader van het stelsel voor werknemers.

8. Voor de toepassing van artikel 14 bis, leden 2, 3 en 4, artikel 14 quater, onder a), en artikel 14 quinquies van Verordening (EEG) nr. 1408/71 wordt voor de berekening van de bedrijfsinkomsten in het referentiejaar die als grondslag voor de vaststelling van de bijdragen krachtens het sociaal statuut van de zelfstandigen dienen, de gemiddelde wisselkoers op jaarbasis van het jaar waarin deze bedrijfsinkomsten werden genoten, aangehouden. De omrekeningskoers is het jaargemiddelde van de omrekeningskoersen die overeenkomstig artikel 107, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 574/72 worden gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

9. Voor de berekening van het theoretische bedrag van een invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel 46, lid 2, van de verordening, baseert het bevoegde Belgische orgaan zich op de inkomsten die zijn ontvangen in het beroep dat de betrokkene laatstelijk heeft uitgeoefend.

10. Een werknemer of zelfstandige die in België verzekerd is geweest ingevolge de Belgische wetgeving nopens de ziekte/invalidteitsverzekering — waarbij de toekenning van het recht op uitkering mede onderworpen is aan de voorwaarde dat op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, de betrokkene verzekerd is — wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, verzekerd te zijn, indien hij wegens hetzelfde risico ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat verzekerd is.

11. Indien de betrokkene op grond van artikel 45 van de verordening recht heeft op een Belgische invaliditeitsuitkering, wordt deze uitkering volgens de regels van artikel 46, lid 2, van de verordening vastgesteld:

a) overeenkomstig het bepaalde in de Wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, indien de betrokkene, bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid, wegens hetzelfde risico ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening verzekerd was;

b) overeenkomstig het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, indien de betrokkene bij het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid een zelfstandige was in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening.

12. Het „schadelijk feit” als bedoeld in artikel 1 van de wet van 9 maart 1953 houdende sommige aanpassingen inzake militaire pensioenen en verlening van kosteloze genees- en artsenijkundige verzorging voor de militaire invaliden van vredestijd, valt onder de arbeidsongevallen en beroepsziekten als bedoeld in hoofdstuk 4 van titel III van de verordening.


R. Nederland

1. Zorgverzekering

a) Wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving wordt voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 4 van titel III van de verordening onder „rechthebbenden op verstrekkingen” verstaan:

i) personen die overeenkomstig artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar;

en

ii) voor zover niet reeds begrepen onder i), gezinsleden van actieve militairen die in een andere lidstaat wonen en personen die in een andere lidstaat woonachtig zijn en die krachtens de verordening ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland.

b) Personen als bedoeld in punt a), onder i) moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt a), onder ii) moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen.

c) De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a) en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere lidstaat woonachtig zijn en die de premie rechtstreeks moeten betalen. d) De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van personen als bedoeld in punt a), onder ii) bij het College voor zorgverzekeringen.

e) Personen die recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden en met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet samengestelde polis van het orgaan van de woonplaats, respectievelijk de verblijfplaats, en op verstrekkingen ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten.

f) Voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34 van de verordening worden met pensioenen, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen genoemd onder b) (invaliditeit), respectievelijk c) (ouderdom) van de verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, gelijkgesteld:

— pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

— pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

— pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

— pensioenen ingevolge het Reglement dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;

— uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;

— uitkeringen, die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.

g) Voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 4 van Titel III van de verordening wordt de no-claimteruggave waarin de Nederlandse wettelijke regeling voorziet ingeval van beperkt zorggebruik, beschouwd als een uitkering.


2. Toepassing van de Nederlandse Algemene Ouderdomswet (AOW)

a) De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke voor 1 januari 1957 zijn gelegen en gedurende welke de rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever. In afwijking van artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet komt voor de gelijkstelling ook in aanmerking de rechthebbende die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig de bovenvermelde bepalingen in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

b) De korting bedoeld in artikel 13, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen zijn/haar 15e en 65e jaar, wonende op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Nederland niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voorzover het kalenderjaren of delen van kalenderjaren betreft die samenvallen met verzekeringstijdvakken die door zijn/haar huwelijkspartner krachtens bedoelde wet zijn vervuld en gedurende welke tijdvakken zij met elkaar waren gehuwd, dan wel met kalenderjaren of delen van kalenderjaren die krachtens het bepaalde onder a) in aanmerking moeten worden genomen. De hierboven bedoelde persoon wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 7 van de Algemene Ouderdomswet als rechthebbende aangemerkt.

c) De korting bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Algemene Ouderdomswet wordt niet toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 1 januari 1957 zijn gelegen en gedurende welke de huwelijkspartner van de rechthebbende, die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze jaren met tijdvakken van verzekering kunnen worden gelijkgesteld, tussen zijn/haar 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond of gedurende welke hij/zij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever in Nederland arbeid heeft verricht.

d) De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Algemene Ouderdomswet wordt evenmin toegepast voor kalenderjaren of delen van kalenderjaren welke vóór 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke de huwelijkspartner van de rechthebbende tussen zijn/haar 15e en 65e jaar in een andere Lid-Staat dan Nederland heeft gewoond en niet ingevolge genoemde wet verzekerd was, voorzover het kalenderjaren of delen van kalenderjaren betreft, die samenvallen met verzekeringstijdvakken die door rechthebbende krachtens bedoelde wet zijn vervuld en gedurende welke tijdvakken zij met elkaar waren gehuwd, dan wel met kalenderjaren of delen van kalenderjaren die krachtens het bepaalde onder a) in aanmerking moeten worden genomen.

e) Het bepaalde onder a), b), c) en d) geldt alleen indien de rechthebbende na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren op het grondgebied van een of meer Lid-Staten heeft gewoond en zolang hij op het grondgebied van één dezer Lid-Staten woont.

f) In afwijking van artikel 45, lid 1, van de algemene ouderdomswet en van artikel 63, lid 1, van de algemene nabestaandenwet bestaat voor de in een andere lidstaat dan Nederland wonende huwelijkspartner van een krachtens genoemde wetten verplicht verzekerde werknemer of zelfstandige de mogelijkheid om zich ingevolge die wetten vrijwillig te verzekeren, echter uitsluitend over tijdvakken welke na 2 augustus 1989 zijn gelegen en gedurende welke de werknemer of zelfstandige krachtens genoemde wetten verplicht verzekerd is geweest. Deze mogelijkheid vervalt met ingang van de dag waarop de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige eindigt.

Bedoelde mogelijkheid vervalt evenwel niet wanneer de verplichte verzekering van de werknemer of zelfstandige geëindigd is ten gevolge van diens overlijden en aan zijn weduwe uitsluitend een pensioen ingevolge de algemene nabestaandenwetgeving is toegekend.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt voor de huwelijkspartner van een werknemer of zelfstandige die verplicht verzekerd is ingevolge de, Algemene Ouderdomswet en de algemene nabestaandenwetgeving, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor de vaststelling van de premie voor de verplichte verzekering ingevolge deze wetten, met dien verstande dat zijn/haar inkomen wordt geacht in Nederland te zijn genoten.

Voor de huwelijkspartner van een werknemer of zelfstandige die op of na 2 augustus 1989 verplicht verzekerd is geworden, wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor de vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de algemene nabestaandenwetgeving.

g) Van de onder f) bedoelde mogelijkheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien de huwelijkspartner van de werknemer of zelfstandige uiterlijk één jaar na de aanvang van diens verplichte verzekering aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen geeft aan de vrijwillige verzekering te willen deelnemen.

Voor huwelijkspartners van werknemers of zelfstandigen die op 2 augustus 1989 of direct voorafgaande aan die datum verplicht verzekerd waren, vangt de termijn van één jaar aan op 2 augustus 1989.

Van de onder f), vierde alinea, bedoelde mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door de niet in Nederland wonende huwelijkspartner van de werknemer of zelfstandige op wie artikel 14, lid 1, artikel 14 bis, lid 1, dan wel artikel 17 van de verordening van toepassing is, indien deze huwelijkspartner overeenkomstig de bepalingen van de Nederlandse wetgeving alleen reeds recht heeft of recht heeft gehad op toelating tot de vrijwillige verzekering.

h) Het bepaalde onder a), b), c), d) en f) geldt niet voor tijdvakken welke samenvallen met die welke in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van pensioenrechten ingevolge de ouderdomspensioenregeling van een andere Lid-Staat dan Nederland en evenmin voor tijdvakken gedurende welke de betrokkene ingevolge een dergelijke regeling een pensioen ontving.

i) Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als vervulde tijdvakken van verzekering uitsluitend beschouwd de na het bereiken van de leeftijd van vijftien jaar overeenkomstig de Algemene Ouderdomswet (AOW) vervulde tijdvakken van verzekering.


3. Toepassing van de Nederlandse algemene nabestaandenwet

a) Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de algemene nabestaandenwet wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet ingevolge deze wet verzekerd te zijn, indien hij ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat wegens hetzelfde risico verzekerd is, of als zulks niet het geval is, indien een nabestaandenuitkering krachtens de wetgeving van een andere lidstaat verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval;

b) Indien een weduwe op grond van het bepaalde onder a) recht heeft op een weduwepensioen ingevolge de algemene nabestaandenwet, wordt dit pensioen berekend overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de verordening;

Voor de toepassing van deze bepalingen worden eveneens als onder de Nederlandse wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken aangemerkt tijdvakken gelegen vóór 1 oktober 1959 gedurende welke de werknemer of zelfstandige na het bereiken van de vijftienjarige leeftijd op Nederlands grondgebied heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

c) De krachtens het bepaalde onder b) in aanmerking te nemen tijdvakken welke samenvallen met tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat inzake pensioenen of renten voor nagelaten betrekkingen, worden buiten beschouwing gelaten.

d) Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als vervulde tijdvakken van verzekering uitsluitend beschouwd de na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar overeenkomstig de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering;


4. Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid

a) Een werknemer of zelfstandige die verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van 11 december 1975, de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van 24 april 1997, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966, of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005, wordt met het oog op de toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van de verordening geacht op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet ingevolge deze wetten verzekerd te zijn, indien hij ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat wegens hetzelfde risico verzekerd is, of, indien zulks niet het geval is, een uitkering krachtens de wetgeving van een andere lidstaat wegens hetzelfde risico verschuldigd is. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

b) Indien een belanghebbende met toepassing van het bepaalde onder a) aanspraak kan maken op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt het uitkeringsbedrag berekend volgens artikel 46, lid 2, van de verordening:

i) indien de betrokkene voordat de arbeidsongeschiktheid zich voordeed werkzaam was als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening, overeenkomstig de bepalingen van de WAO indien de arbeidsongeschiktheid is ingetreden vóór 1 januari 2004. Indien de arbeidsongeschiktheid op 1 januari 2004 of daarna is ingetreden, wordt het bedrag van de uitkering berekend op basis van de WIA;

ii) indien de betrokkene voordat de arbeidsongeschiktheid zich voordeed niet werkzaam was als werknemer in de zin van artikel 1, onder a), van de verordening, overeenkomstig de bepalingen van de WAZ.

c) Bij de berekening van uitkeringen die zijn vastgesteld overeenkomstig de WAO, de WIA of de WAZ houden de Nederlandse organen rekening met:

— de tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmee gelijkgestelde tijdvakken die vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;

— de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de WAO;

— de tijdvakken van verzekering door de betrokkene vervuld na het bereiken van de vijftienjarige leeftijd krachtens de AAW, voor zover zij niet samenvallen met de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de WAO;

— de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de WAZ;

— de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de WIA.

d) Bij de vaststelling van de Nederlandse invaliditeitsuitkering overeenkomstig artikel 40, lid 1, van de verordening wordt door de Nederlandse organen geen rekening gehouden met de eventueel krachtens de Toeslagenwet aan de uitkeringsgerechtigde toe te kennen toeslag. Het recht op deze toeslag en de hoogte ervan worden uitsluitend vastgesteld op grond van de bepalingen van de Toeslagenwet.


5. Toepassing van de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet

a) Een werknemer of zelfstandige op wie, in de loop van een kalenderkwartaal, de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet van toepassing wordt en die op de eerste dag van dit kwartaal aan de wetgeving inzake gezinsbijslagen van een andere Lid-Staat onderworpen was, wordt geacht op deze dag verzekerd te zijn ingevolge de Nederlandse wet.

b) Het bedrag van de kinderbijslag waarop diegene die op grond van het bepaalde onder a) geacht wordt verzekerd te zijn ingevolge de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet, aanspraak kan maken, wordt vastgesteld op de wijze welke in de in artikel 98 van de verordening bedoelde toepassingsverordening is geregeld.


6. Toepassing van enige overgangsbepalingen

Bij de beoordeling van het recht op uitkeringen op grond van de overgangsbepalingen van de Algemene Ouderdomswet (artikel 46), de algemene Weduwen- en Wezenwet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet blijft artikel 45, lid 1, buiten toepassing.


7.

Voor de toepassing van titel II van de verordening wordt de persoon die als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangemerkt en op grond daarvan verzekerd is voor de volksverzekeringen, geacht werkzaamheden in loondienst te verrichten.


Aantekeningen

Invoering Punt 7 (NL)

Met ingang van 1/9/1999 is (voor Nederland) Punt 7 toegevoegd. De Nederlandse regering heeft op 28 oktober 1998 via de EG-Commissie (die het Nederlandse voorstel overnam) de Raad van de EG voorgesteld om de directeur-grootaandeelhouder voor de toepassing van titel II van de Verordening voor werkzaamheden in Nederland uitsluitend als werknemer aan te merken. Dit voorstel is aanvaard en neergelegd in punt 7 van Bijlage VI, rubriek J. Nederland, dat door middel van Verordening (EG) Nr. 1399/1999[1] van de Raad van 29 april 1999 aan die Bijlage is toegevoegd. Het genoemde punt 7 bepaalde:

"Degene die in Nederland werkzaamheden anders dan in dienstbetrekking verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij, in de zin van de Nederlandse wetgeving, een 'aanmerkelijk belang' heeft (d.w.z. een belang dat recht geeft op tenminste 50% van het stemrecht), wordt voor de toepassing van de bepalingen van titel II van de verordening beschouwd als iemand die activiteiten in loondienst uitoefent."

Wijziging Punt 7 (NL)

Met ingang van 24/4/2006 is (voor Nederland) Punt 7 gewijzigd. Verordening (EG) nr. 629/2006[2] verving o.a. Bijlage VI punt 7 door:

"Voor de toepassing van titel II van de verordening wordt de persoon die als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt aangemerkt en op grond daarvan verzekerd is voor de volksverzekeringen, geacht werkzaamheden in loondienst te verrichten."

Reden van deze wijziging was:

"Binnen het Nederlandse socialezekerheidsstelsel worden bepaalde personen, afhankelijk van de werkzaamheden die zij verrichten, voor sommige takken van verzekering als werknemer beschouwd, maar voor andere takken van verzekering als zelfstandige. Dit speelt bij de directeur-grootaandeelhouder. Uit nieuwe Nederlandse jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze categorie niet beperkt hoort te zijn tot de directeur-grootaandeelhouder, maar dat het gaat om een ruimere groep personen, bijvoorbeeld commissarissen[3]."[4]

De causale volgorde van de bepaling komt vreemd over. Immers, niemand is verzekerd voor de volksverzekeringen omdat hij als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 is aangemerkt. De sociale wetten stellen steeds meer voorwaarden waaraan cumulatief moet worden voldaan. Zie bijvoorbeeld art. 6 AOW.

Jurisprudentie


Voetnoten

  1. Vo. 1399/1999 op EUR-Lex
  2. Vo. 629/2006 op EUR-Lex
  3. Voor commissarissen, zie CRvB, 21/10/2005, 03/1630 WAZ
  4. Handelingen II, 2004-05, 21.501-31, nr. 68, blz. 13. (KST84398)