C-570/15

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hof van Justitie EU, 13 september 2017, zaak C-570/15[1]


Inhoudsindicatie

  • Prejudiciële verwijzing
  • Toepassing van de socialezekerheidsregelingen
  • Migrerende werknemers
  • Vaststelling van de toe te passen wetgeving
  • Verordening (EEG) nr. 1408/71
  • Artikel 14, lid 2, onder b), i)
  • Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen
  • Persoon die in een lidstaat in loondienst werkzaam is en een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonlidstaat uitoefent.


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 september 2017.

X tegen Staatssecretaris van Financiën.

Verzoek van Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing.


ECLI-code: ECLI:EU:C:2017:674


Tekst arrest

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

13 september 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Toepassing van de socialezekerheidsregelingen – Migrerende werknemers – Vaststelling van de toe te passen wetgeving – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14, lid 2, onder b), i) – Persoon die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen – Persoon die in een lidstaat in loondienst werkzaam is en een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonlidstaat uitoefent”

In zaak C‑570/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 oktober 2015, ingekomen bij het Hof op 5 november 2015, in de procedure

X

tegen

Staatssecretaris van Financiën,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt:

L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, M. Vilaras, J. Malenovský, M. Safjan en D. Šváby, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 december 2016,
gelet op de opmerkingen van:
  • X, vertegenwoordigd door A. B. Bongers, belastingadviseur,
  • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en M. Noort als gemachtigden,
  • de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en L. Van den Broeck als gemachtigden,
  • de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,
  • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en M. van Beek als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 2, onder a), en artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB 2008, L 177, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2

Dat verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen X en de Staatssecretaris van Financiën (Nederland) over een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 13 van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[...]”

4

Artikel 14 van deze verordening luidt als volgt:

„Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:
[...]
2. Op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:
[...]
b) op andere personen dan die bedoeld onder a) is van toepassing:
i) de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben;
ii) de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij zij werkzaam zijn, zich bevindt, indien zij niet wonen op het grondgebied van een der staten waar zij hun werkzaamheden uitoefenen.
[...]”

5

Artikel 14 bis, lid 2, van dezelfde verordening bevat de volgende bepaling:

„Op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, is de wetgeving van de lidstaat van toepassing op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op het grondgebied van die lidstaat uitoefent. [...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6

In 2009 is X, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in dat jaar in België woonde, 1872 uren voor een in Nederlandse gevestigde werkgever werkzaam geweest als accountmanager en relatiemanager telecommunicatie.

7

Van die 1872 uren heeft hij 121 uren, dat wil zeggen ongeveer 6,5% van het totale aantal arbeidsuren, in België gewerkt. Het betrof 17 uren die zijn besteed aan het bezoeken van klanten en 104 uren waarop belanghebbende thuis heeft gewerkt. De werkzaamheden in België werden niet volgens een vast patroon verricht en in het arbeidscontract was geen regeling getroffen over het verrichten van werkzaamheden in België.

8

De overige werkzaamheden die X in 2009, gedurende 1751 uren, voor zijn werkgever heeft verricht, waren werkzaamheden in Nederland, zowel op kantoor als tijdens bezoeken aan potentiële klanten.

9

Het geding van X tegen de Staatssecretaris van Financiën betreft de berekening van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009.

10

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Nederland) heeft in het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Nederland) geoordeeld dat X in 2009 louter incidenteel werkzaamheden in België heeft verricht. Het heeft daarop geconcludeerd dat die werkzaamheden bij het bepalen van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving buiten beschouwing dienen te blijven en dat op grond van artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 voor het jaar 2009 uitsluitend de Nederlandse wetgeving toepasselijk is.

11

X heeft tegen die beslissing beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechterlijke instantie.

12

De Hoge Raad der Nederlanden heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:

„Naar welke maatstaf of maatstaven moet worden beoordeeld welke wetgeving door verordening [...] nr. 1408/71 als toepasselijk wordt aangewezen in het geval van een in België wonende werknemer die het overgrote deel van zijn werkzaamheden voor zijn Nederlandse werkgever in Nederland verricht, en daarnaast 6,5 percent van die werkzaamheden in het desbetreffende jaar verricht in België, thuis en bij klanten, zonder dat daarbij sprake is van een vast patroon en zonder dat met zijn werkgever afspraken zijn gemaakt over het verrichten van werkzaamheden in België?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

13

Met haar vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon als in het hoofdgeding, die in loondienst werkzaam is voor rekening van een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde werkgever en die woont in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij in het betreffende jaar een deel van die werkzaamheden in loondienst – 6,5 % van zijn arbeidsuren – heeft verricht, zonder dat dit vooraf met zijn werkgever was overeengekomen, moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen in de zin van die bepaling.

14

Er zij aan herinnerd dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan artikel 14, lid 2, deel uitmaakt, volgens vaste rechtspraak van het Hof een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen, dat tot doel heeft de werknemers die zich binnen de Europese Unie verplaatsen onder de socialezekerheidsregeling van één lidstaat te brengen, teneinde te voorkomen dat meerdere nationale wettelijke regelingen toepasselijk zijn en dat daaruit complicaties kunnen voortvloeien (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

15

Daartoe legt artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 het beginsel vast dat op de persoon die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont (zie in die zin arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 30).

16

Dat beginsel geldt echter „[o]nder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17” van verordening nr. 1408/71. In een aantal bijzondere gevallen zou strikte toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening neergelegde algemene regel immers ertoe kunnen leiden dat zowel voor de werknemer als voor de werkgever en de socialezekerheidsorganen juist administratieve complicaties worden geschapen in plaats van vermeden, waardoor de uitoefening van het vrije verkeer door de onder die verordening vallende personen zou kunnen worden belemmerd (arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 31).

17

Volgens artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 is op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont van toepassing, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op dat grondgebied uitoefent.

18

Uit die bepaling, waarmee wordt afgeweken van de algemene regel van aanknoping bij de werklidstaat, volgt dat voor toepassing ervan de voorwaarde geldt dat de belanghebbende op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen.

19

Dat vereiste veronderstelt dat de betrokken persoon gewoonlijk werkzaamheden van betekenis op het grondgebied van twee of meer lidstaten uitoefent (zie naar analogie arrest van 30 maart 2000, Banks e.a., C‑178/97, EU:C:2000:169, punt 25).

20

Daarbij kan met de omstandigheid dat de betrokken persoon slechts af en toe werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat verricht voor de toepassing van artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 geen rekening worden gehouden.

21

Om te beoordelen of een persoon moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten pleegt uit te oefenen, of dat daarentegen slechts af en toe werkzaamheden zijn verdeeld over het grondgebied van meerdere lidstaten, moeten in het bijzonder de duur van de tijdvakken van de werkzaamheden en de aard van het werk zoals die zijn vastgelegd in de contractdocumenten alsook, in voorkomend geval, de daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden in de beschouwing worden betrokken (zie in die zin arresten van 12 juli 1973, Hakenberg, 13/73, EU:C:1973:92, punt 20, en 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, C‑115/11, EU:C:2012:606, punt 44).

22

Voor de beoordeling of gewoonlijk en in aanzienlijke mate werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten worden uitgeoefend, moet erop worden gewezen dat het Hof in zijn arrest van 16 februari 1995, Calle Grenzshop Andresen (C‑425/93, EU:C:1995:37), heeft geoordeeld dat de situatie van een werknemer die in een lidstaat woont, die in dienst is van een onderneming waarvan de zetel zich in een andere lidstaat bevindt en die in het kader van die arbeidsverhouding een deel van zijn werkzaamheden geregeld – tien uren per week – in zijn woonlidstaat verricht, onder artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 valt.

23

Ook heeft het Hof geoordeeld dat een persoon die werkzaamheden anders dan in loondienst ongeveer voor de helft van de tijd op het grondgebied van zijn woonlidstaat en voor de helft van de tijd op het grondgebied van een andere lidstaat verricht, moet worden geacht gewoonlijk werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten te verrichten in de zin van artikel 14 bis van verordening nr. 1408/71 (zie in die zin arrest van 13 oktober 1993, Zinnecker, C‑121/92, EU:C:1993:840, punten 15‑18).

24

In de onderhavige zaak volgt uit de verwijzingsbeslissing dat in de arbeidsovereenkomst in het hoofdgeding niet was bepaald dat X werkzaamheden op het grondgebied van zijn woonlidstaat zou verrichten. Bovendien zou belanghebbende slechts ongeveer 6,5% van het totaal van de door hem in het betrokken jaar gewerkte uren in die lidstaat, voornamelijk thuis, hebben gewerkt.

25

In die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat een persoon zoals in het hoofdgeding gewoonlijk werkzaamheden van betekenis op het grondgebied van zijn woonlidstaat verricht.

26

Die vaststelling strookt met het in de bepalingen in titel II van verordening nr. 1408/71 neergelegde stelsel van conflictregels.

27

Zo volgt uit artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening dat slechts van de algemene regel van aanknoping bij de werklidstaat moet worden afgeweken in bijzondere situaties, waarin een andere aanknopingsband geschikter blijkt te zijn.

28

Wanneer wordt aanvaard dat het feit dat een persoon van alle uren die hij over een jaar ten behoeve van zijn op het grondgebied van een lidstaat gevestigde werkgever heeft verricht, slechts 6,5% van die uren op het grondgebied van een andere lidstaat, die zijn woonstaat is, heeft gewerkt, zonder dat dat vooraf met die werkgever was overeengekomen, toepassing van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1408/71 kan rechtvaardigen, zou er in de eerste plaats aan voorbij worden gegaan dat aanknoping bij de woonlidstaat een afwijking van de regel vormt en zou in de tweede plaats het gevaar ontstaan dat de in titel II van die verordening neergelegde conflictregels worden ontweken, zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie opmerkt.

29

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon als in het hoofdgeding, die in loondienst werkzaam is voor rekening van een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde werkgever en die woont in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij in het betreffende jaar een deel van die werkzaamheden in loondienst – 6,5% van zijn arbeidsuren – heeft verricht, zonder dat dit vooraf met zijn werkgever was overeengekomen, niet moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen in de zin van die bepaling.

Kosten

30

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.


Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een persoon als in het hoofdgeding, die in loondienst werkzaam is voor rekening van een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde werkgever en die woont in een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij in het betreffende jaar een deel van die werkzaamheden in loondienst – 6,5% van zijn arbeidsuren – heeft verricht, zonder dat dit vooraf met zijn werkgever was overeengekomen, niet moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen in de zin van die bepaling.


Bay Larsen

Vilaras

Malenovský

Safjan

Šváby

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 september 2017.

De griffier

A. Calot Escobar

De president van de Derde kamer

L. Bay Larsen


Conclusie A-G

Inhoudsindicatie

  • Prejudiciële verwijzing
  • Verordening (EEG) nr. 1408/71
  • Sociale zekerheid
  • Vaststelling van de toepasselijke wetgeving
  • Artikel 13, lid 2, onder a), en artikel 14, lid 2, onder b), i)
  • Iemand die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen
  • Iemand die in een bepaalde lidstaat in loondienst werkt maar die een deel van zijn werkzaamheden, hoofdzakelijk thuis, uitoefent in de lidstaat waarin hij woont


Tekst Conclusie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 8 maart 2017 [2]

Zaak C-570/15

X

tegen

Staatssecretaris van Financiën

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)



Inleiding

1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing is voortgekomen uit een procedure bij de Hoge Raad der Nederlanden tussen X en de Staatssecretaris van Financiën inzake de betaling van inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009.

2. De verwijzende rechter verzoekt het Hof om uitlegging van de conflictregels van de artikelen 13 en 14 die deel uitmaken van titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71.[3] De verwijzende rechter stelt in het bijzonder de vraag aan de orde of een persoon die in de ene lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht en in een andere lidstaat woont, en die daarnaast een deel van zijn werkzaamheden voor dezelfde werkgever (ongeveer 6,5 % van de arbeidstijd) verricht in de lidstaat waarin hij woont, met name door vanuit huis te werken, voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving moet worden beschouwd als iemand die op het grondgebied van twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen.

Toepasselijke bepalingen

3. Artikel 1 van verordening nr. 1408/71 bevat de volgende definitie van „werknemer en zelfstandige”:

„a) wordt onder ‚werknemer’ en onder ‚zelfstandige’ respectievelijk verstaan ieder:
i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid voor werknemers of zelfstandigen of tot een bijzonder stelsel voor ambtenaren;”

4. Artikel 13 van die verordening luidt als volgt:

„1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;”

5. Artikel 14, lid 2, onder b), i), van deze verordening bepaalt:

„2. Op degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen, wordt de toepasselijke wetgeving als volgt vastgesteld:
[...]
b) op andere personen dan die bedoeld onder a) is van toepassing:
i) de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen of indien zij verbonden zijn aan meer dan één onderneming of meer dan één werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende lidstaten hebben;”

Feiten van het hoofdgeding

6. X heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het betrokken jaar, 2009, in België.

7. Hij was in dat jaar als accountmanager en relatiemanager telecommunicatie in dienstbetrekking werkzaam bij een in Nederland gevestigde werkgever.

8. In 2009 was X gedurende 1 872 uren werkzaam voor de werkgever. Hiervan werkte hij 121 uren in België, dat is (afgerond) 6,5 % van het totale aantal arbeidsuren. Het betrof 17 uren die zijn besteed aan het bezoeken van klanten van de werkgever die in België zijn gevestigd, en 104 uren waarop X in België thuis heeft gewerkt. Dit laatste gebeurde in 2009 in totaal op 13 dagen, telkens gedurende 8 uren.

9. De werkzaamheden thuis bestonden uit het bewerken van e-mail en het maken en versturen van offertes. De werkzaamheden in België werden niet volgens een vast patroon verricht. X heeft vooral thuis gewerkt in de weken die volgden op zijn zomervakantie en niet in de winterperiode. In het arbeidscontract van X is geen regeling getroffen over het verrichten van werkzaamheden thuis of elders in België.

10. Zijn overige werkzaamheden voor de werkgever (in 2009: gedurende 1 751 uren) verrichtte X in Nederland, zowel op kantoor als tijdens bezoeken aan in Nederland gevestigde potentiële klanten.

11. Het geschil tussen X en de Staatssecretaris van Financiën in het hoofdgeding betreft de beoordeling van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. Het geschil gaat met name over de vraag of X verplicht verzekerd was op grond van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving en daardoor ook premieplichtig was.

12. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Nederland) heeft in het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat X in 2009 louter incidenteel werkzaamheden in België verrichtte. Daartoe heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch overwogen:

(i) dat er geen aanwijzingen zijn te vinden dat het de bedoeling van de werkgever en X is dat hij regelmatig werkzaamheden in België zal verrichten,
(ii) dat de werkzaamheden gewoonlijk in Nederland worden verricht,
(iii) dat het bezoek aan klanten in België slechts incidenteel plaatsvindt en
(iv) dat ten aanzien van het thuiswerken niet is gebleken van afspraken tussen de werkgever en X of dat sprake is van een structureel patroon.

13. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft verder geoordeeld dat de incidenteel op Belgisch grondgebied verrichte werkzaamheden van X bij het bepalen van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving buiten beschouwing dienen te blijven. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is daarom tot de slotsom gekomen dat X gewoonlijk werkzaamheden verricht op het grondgebied van één lidstaat, Nederland, zodat op grond van artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 uitsluitend de Nederlandse wetgeving toepasselijk is.

14. X heeft tegen die beslissing beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter.

15. De verwijzende rechter merkt op dat het beroep in cassatie de vraag opwerpt welke bepaling van verordening nr. 1408/71 de op belanghebbende toepasselijke wetgeving aanwijst. Enerzijds zou, indien de werkzaamheden die X in België heeft verricht buiten beschouwing moeten worden gelaten, de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening vervatte algemene conflictregel van toepassing zijn, op grond waarvan de wetgeving van toepassing is van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene werkzaamheden in loondienst uitoefent. Anderzijds zou, indien die werkzaamheden wel in de beoordeling moeten worden betrokken, toepassing van artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening ertoe leiden dat de toepasselijke wetgeving telkens wijzigt van de Nederlandse naar de Belgische wanneer de plaats van de feitelijke werkzaamheden van X overgaat van Nederland naar België, en andersom. Daarnaast zou kunnen worden gezegd dat X werkzaamheden pleegt uit te oefenen op het grondgebied van twee lidstaten, Nederland en België, en dat daarom op grond van de bijzondere regel van artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71, uitsluitend de wetgeving van de lidstaat waarin hij woont op hem van toepassing is.

Prejudiciële vraag en procedure bij het Hof

16. In die omstandigheden heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:

„Naar welke maatstaf of maatstaven moet worden beoordeeld welke wetgeving door verordening [...] nr. 1408/71 als toepasselijk wordt aangewezen in het geval van een in België wonende werknemer die het overgrote deel van zijn werkzaamheden voor zijn Nederlandse werkgever in Nederland verricht, en daarnaast 6,5 percent van die werkzaamheden in het desbetreffende jaar verricht in België, thuis en bij klanten, zonder dat daarbij sprake is van een vast patroon en zonder dat met zijn werkgever afspraken zijn gemaakt over het verrichten van werkzaamheden in België?”

17. De verwijzingsbeslissing van 30 oktober 2015 is ter griffie van het Hof ingekomen op 5 november 2015. De Nederlandse, de Belgische en de Tsjechische regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. X, de Nederlandse regering en de Commissie hebben pleidooi gehouden ter terechtzitting van 14 december 2016.

Analyse

18. De verwijzende rechter vraagt in wezen of een persoon die in de ene lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, en in een andere lidstaat woont, en die gedurende het betrokken jaar een gering deel van zijn werkzaamheden voor dezelfde werkgever (ongeveer 6,5 % van de arbeidstijd) in zijn woonlidstaat uitoefent, hoofdzakelijk door thuis te werken, voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1408/71 geacht moet worden uitsluitend werkzaamheden uit te oefenen in de eerste lidstaat, dan wel in beide lidstaten.

19. De verwijzende rechter wenst daarbij vast te stellen welke wetgeving door titel II van die verordening als toepasselijk wordt aangewezen ten aanzien van een dergelijke persoon.

20. De standpunten van de belanghebbenden verschillen op dit punt.

21. Ter terechtzitting heeft X gesteld dat hij moet worden beschouwd als iemand die in twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, waardoor overeenkomstig artikel 14, lid 2, onder b), van verordening nr. 1408/71 de wetgeving van de lidstaat waarin hij woont op hem van toepassing is. Hij heeft betoogd dat hij gerechtigd is thuis te werken, en dat de werkzaamheden die hij thuis verricht, zoals de beantwoording van e-mails en de telefonische benadering van klanten, tot zijn voornaamste werkzaamheden behoren. Voorts heeft hij aangevoerd dat deze werkzaamheden in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de toepasselijke wetgeving.

22. De interveniërende lidstaten en de Commissie zijn het er daarentegen over eens dat verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat een werknemer die in België woont, en die het grootste deel van zijn werkzaamheden voor zijn Nederlandse werkgever op het grondgebied van Nederland uitoefent en die daarnaast 6,5 % van deze activiteiten gedurende het betrokken jaar in België heeft verricht, geacht moet worden uitsluitend werkzaamheden te verrichten op het Nederlandse grondgebied en te zijn onderworpen aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving, overeenkomstig de conflictregel lex loci laboris van artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening.

23. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormen de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan de artikelen 13 en 14 deel uitmaken, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels, dat tot doel heeft de binnen de Unie migrerende werknemers onder de socialezekerheidsregeling van één enkele lidstaat te brengen teneinde samenloop van nationale regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen.[4]

24. In het onderhavige geval moet, om uit te maken of de aan de orde zijnde situatie onder de algemene conflictregel van artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 (lex loci laboris) dan wel onder de bijzondere regel van artikel 14, lid 2, onder b), i) (lex domicilii), valt, voor de toepassing van voornoemde artikelen worden nagegaan of de werkzaamheden van X in België in aanmerking moeten worden genomen.

25. Indien die activiteiten in aanmerking moeten worden genomen, moet X worden beschouwd als iemand die in twee lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, in de zin van artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71. Zo niet, dan is de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening vervatte algemene conflictregel van toepassing.

26. Ik merk op dat de omstandigheid dat X voor één werkgever werkzaam is, op geen enkele wijze de toepassing van artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 uitsluit. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld in het arrest Calle Grenzshop Andresen, geldt die bepaling ook wanneer de betrokken persoon zijn werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten voor rekening van één onderneming verricht.[5]

27. In de onderhavige zaak bestaat er bovendien geen twijfel dat de werkzaamheden die X in België heeft verricht niet binnen de definitie van een detachering in de zin van artikel 14, lid 1, onder a), van verordening nr. 1408/71 vallen, omdat hij zijn werkzaamheden in België verricht zonder beperking in de tijd, door zijn voornaamste werkzaamheden deels thuis te verrichten met stilzwijgende goedkeuring van zijn werkgever.

28. Het in artikel 14, lid 2, onder b), i), bedoelde geval heeft betrekking op de situatie waarin de betrokken persoon werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten „pleegt” uit te oefenen en een „deel” van de werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de lidstaat waarin hij woont.

29. De bewoordingen van die bepaling veronderstellen dat de werkzaamheden die in de lidstaat waarin de werknemer woont, worden verricht, een bepaalde minimumomvang moeten hebben. Anders zou zelfs het verrichten van verwaarloosbare of incidentele werkzaamheden de rechtsgevolgen van artikel 14, lid 2, onder b), i), teweeg kunnen brengen. Bij de toepassing van de in titel II van verordening nr. 1408/71 geformuleerde conflictregels zou zich dan het risico van ontwijking voordoen.[6]

30. Zoals het Hof reeds in het kader van werkzaamheden anders dan in loondienst heeft geoordeeld, veronderstelt het begrip „plegen” dat de betrokkene op het grondgebied van die lidstaat doorgaans activiteiten „van betekenis” verricht.[7]

31. Aan deze uitlegging wordt geen afbreuk gedaan door het arrest Calle Grenzshop Andresen, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de situatie van een Deense werknemer, die in Denemarken woont en in Duitsland in loondienst werkzaam is, en die geregeld meerdere uren per week een deel van zijn werkzaamheden in Denemarken verricht, onder artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 valt.[8] De betrokken persoon was werkzaam als bedrijfsleider in een bedrijf in Duitsland, dicht bij de Duits-Deense grens, en werkte voor zijn werkgever ook ongeveer tien uur per week in Denemarken, alwaar hij coördinerende en toezichthoudende taken uitvoerde. Uit de analyse van advocaat-generaal Lenz volgt duidelijk dat de werkzaamheden die in de woonlidstaat werden verricht, in die zaak niet onbeduidend waren.[9]

32. In het arrest Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe heeft het Hof geoordeeld dat bij de beoordeling of moet worden aangenomen dat iemand op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst „pleegt” uit te oefenen, in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de aard van de werkzaamheden zoals omschreven in de contractdocumenten, om te beoordelen of de te verwachten werkzaamheden werkzaamheden in loondienst zijn die – niet louter incidenteel – op het grondgebied van meerdere lidstaten worden verricht, en met de daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden.[10]

33. Uit deze rechtspraak volgt dat om te bepalen of een persoon voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1408/71 werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een andere lidstaat „pleegt” te verrichten, rekening moet worden gehouden met de omvang en de betekenis van een bepaalde activiteit, op basis van de contractdocumenten en de door de werknemer daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden.

34. In de onderhavige zaak volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de arbeidstijd die kan worden toegerekend aan de werkzaamheden van X die hij in zijn woonlidstaat heeft verricht, 6,5 % van de totale arbeidstijd gedurende het relevante tijdvak bedraagt. De omvang van het werk dat daadwerkelijk in België is verricht vormt mijns inziens een belangrijke aanwijzing dat deze werkzaamheden onbeduidend zijn in verhouding tot de contractuele verhouding in haar geheel, of, zoals de Commissie stelt, dat zij slechts „incidenteel” worden verricht, in vergelijking tot het merendeel van zijn werkzaamheden als werknemer.

35. De duur van de werkzaamheden is naar mijn mening niet het enige beslissende element. Andere omstandigheden, zoals de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waarin zij worden verricht, moeten ook in aanmerking worden genomen.[11]

36. In de onderhavige zaak bestonden de werkzaamheden die X in België heeft verricht, uit incidentele bezoeken aan klanten en hoofdzakelijk uit thuiswerken, zonder dat met zijn werkgever uitdrukkelijk afspraken zijn gemaakt en zonder dat daarbij sprake was van enig werkpatroon.

37. Ik merk op dat het een van de voordelen – of, voor sommigen, een vloek – van de digitale economie is, dat een werknemer kan worden verzocht of toegestaan om een gedeelte van zijn werkzaamheden buiten kantoor, in voorkomend geval vanuit huis, te verrichten.

38. De merkwaardigheid van een dergelijke regeling is het feit dat daardoor mogelijkerwijs de notie van een specifieke plaats waar iemand werkzaam is, als een belangrijke factor om te bepalen welke lidstaat de nauwste band met de arbeidsverhouding heeft, wordt ondermijnd. Iemand kan thuis of op reis via computer of telefoon telewerken, en deze wijze van werken kan een aanzienlijk deel van de werkzaamheden vormen. Het Hof zal in de toekomst moeten oordelen op welke wijze voor de vaststelling van de van toepassing zijnde socialezekerheidswetgeving met deze omstandigheid moet worden omgegaan.

39. In de onderhavige zaak speelt dit niet, omdat er andere aanwijzingen zijn – de geringe hoeveelheid werk en het ontbreken van enig structureel patroon in de contractdocumenten – die ook wijzen op de marginale aard van de door X verrichte werkzaamheden in de lidstaat waarin hij woont.

40. In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin het verrichten van werkzaamheden vanuit huis niet uitdrukkelijk uit de contractdocumenten volgt, geen structureel patroon vormt en bovendien een relatief klein percentage van de gehele arbeidstijd uitmaakt, lijkt het me duidelijk niet passend om zich voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1408/71 op die omstandigheid te baseren.

41. Bijgevolg ben ik van oordeel dat in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de werkzaamheden die door een werknemer voor dezelfde werkgever in een andere lidstaat zijn verricht, die ongeveer 6,5 % van de arbeidstijd vormen en die bovendien grotendeels door de werknemer thuis worden verricht, als marginaal moeten worden beschouwd en voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1408/71 niet in aanmerking moeten worden genomen. Een persoon in een dergelijke situatie moet daarom worden beschouwd als iemand die in uitsluitend één lidstaat werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten en de op deze persoon van toepassing zijnde wetgeving dient te worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening vervatte algemene conflictregel.

42. Volledigheidshalve merk ik op dat die uitkomst lijkt te worden bevestigd door het in artikel 14, lid 5 ter, van verordening nr. 987/2009[12] ingevoerde begrip „marginale werkzaamheden”, dat nader is toegelicht in de praktische gids die onder de auspiciën van de Commissie is opgesteld door de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, teneinde de nationale autoriteiten te ondersteunen bij de toepassing van de conflictregels van verordening nr. 883/2004.[13]

43. Uit de voorbeelden die in de praktische gids worden gegeven volgt dat in het kader van de conflictregels betreffende iemand die in twee of meer lidstaten als werknemer of zelfstandige werkzaamheden verricht, geen rekening wordt gehouden met „marginale” werkzaamheden. Iemand die marginale werkzaamheden verricht in een andere lidstaat, kan niet worden beschouwd als iemand die in twee of meer lidstaten werkzaamheden pleegt te verrichten. Marginale werkzaamheden worden voorts gedefinieerd als permanente werkzaamheden die echter in termen van tijd en economische opbrengst verwaarloosbaar zijn, waarbij als indicatie wordt voorgesteld dat werkzaamheden die minder dan 5 % van de normale arbeidstijd van de werknemer en/of minder dan 5 % van zijn/haar totale loon uitmaken, als marginale werkzaamheden moeten worden beschouwd. De aard van de werkzaamheden, bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij het aan onafhankelijkheid ontbreekt of die vanuit huis worden uitgeoefend, kan ook een indicatie zijn dat het marginale werkzaamheden betreft.

Conclusie

44. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vraag van de Hoge Raad der Nederlanden te beantwoorden als volgt:

„Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, een persoon die in een lidstaat in loondienst werkzaamheden uitoefent en in een andere lidstaat woont, en die, gedurende het betrokken jaar, een gering deel van zijn werkzaamheden voor dezelfde werkgever – ongeveer 6,5 % van de arbeidstijd – in laatstgenoemde lidstaat, vooral thuis, heeft uitgeoefend, voor de toepassing van de artikelen 13 en 14 van die verordening geacht moet worden uitsluitend werkzaamheden te hebben uitgeoefend in de eerstgenoemde lidstaat.”



Voetnoten

  1. Tekst arrest op EUR-Lex.
  2. Oorspronkelijke taal: Engels.
  3. Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”). Verordening nr. 1408/71 is ingetrokken en met ingang van 1 mei 2010 vervangen door verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1). Verordening nr. 1408/71 blijft ratione temporis echter van toepassing op het hoofdgeding.
  4. Zie met name arrest van 24 maart 1994, Van Poucke (C-71/93, EU:C:1994:120, punt 22).
  5. Arrest van 16 februari 1995 (C-425/93, EU:C:1995:37, punt 13).
  6. Ik merk op dat de eerder in artikel 14, lid 2, onder b), i), van verordening nr. 1408/71 vervatte conflictregel door artikel 13, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 is gewijzigd door de invoering van het vereiste dat een „substantieel” gedeelte van de werkzaamheden van een persoon wordt verricht in de lidstaat waar hij woont.
  7. Arrest van 30 maart 2000, Banks e.a. (C-178/97, EU:C:2000:169, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
  8. Arrest van 16 februari 1995 (C-425/93, EU:C:1995:37).
  9. Arrest van 16 februari 1995, Calle Grenzshop Andresen (C-425/93, EU:C:1995:37, punt 15), en conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Calle Grenzshop Andresen (C-425/93, EU:C:1995:12, punten 28-33).
  10. Arrest van 4 oktober 2012, Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe (C-115/11, EU:C:2012:606, punten 44 en 45).
  11. Zie in die zin arrest van 12 juli 1973, Hakenberg (13/73, EU:C:1973:92, punt 20), en conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Calle Grenzshop Andresen (C-425/93, EU:C:1995:12, punt 32).
  12. Artikel 14, lid 5 ter, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 (PB 2009, L 284, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 (PB 2012, L 149, blz. 4), bepaalt: „Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van artikel 13 van de basisverordening worden marginale werkzaamheden buiten beschouwing gelaten. [...]”
  13. Praktische gids van de Commissie van december 2013 over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland, blz. 30.