Hof van Beroep Gent, 29 november 2011, nr. 2010/AR/762

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hof van beroep Gent, 29 november 2011, nr. 2010/AR/762


Hof van beroep te Gent, 5e kamer, terechtzitting van 29-11-2011

BELASTINGEN

Na arrest van het Hof van Cassatie dd. 12.11.2009 waarbij het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen dd. 27.11.2007 gedeeltelijk werd vernietigd en de aldus beperkte zaak werd verzonden naar het Hof van beroep te Gent.


Uitspraak

Nr. 2010/AR/762 - in de zaak van:


1. J. en

2. JJ.

beiden wonende te ...,

verweerders na cassatie, oorspronkelijk appellanten,

hebbende als raadsman mr. VAN BELLE Dirk, advocaat te 2000 ANTWERPEN, Napelsstraat 32-34


tegen:


DE BELGISCHE STAAT, Federale Overheidsdienst Financiën, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën, wiens kabinet gevestigd is te 1000 BRUSSEL, Wetstraat 12, in de persoon van de Gewestelijke Directeur der directe belastingen te Antwerpen, 2de directie, wiens kantoren gevestigd zijn te 2000 ANTWERPEN, Tabaksvest 50,

eiser na cassatie, oorspronkelijk geïntimeerde,

hebbende als raadsman mr. VAN ACKER Elie, advocaat te 9030 MARIAKERKE (GENT), Brugsesteenweg 591


spreekt het Hof het volgend arrest uit:

Bij verzoekschrift van 26 juni 2006 hebben de appellanten voor het Hof van Beroep te Antwerpen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, kamer 1F, op 3 maart 2006 werd uitgesproken. In het bestreden vonnis werd de vordering van de appellanten o.m. wat de belastbaarheid van de A.O.W.-uitkeringen betreft ten dele ontvankelijk verklaard maar als ongegrond afgewezen, dit alles met verwijzing van de appellanten in de kosten van het geding.

Het hoger beroep strekte ertoe het bestreden vonnis teniet te doen

En opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke vordering van appellanten ontvankelijk en gegrond te horen verklaren.

Dienvolgens de directoriale beslissing met referte ... dd. 16 maart 2004, genomen door E. Van Dooren, e.a. Inspecteur, daartoe gedelegeerd door de Gewestelijk Directeur der directe belastingen te Antwerpen II, waarbij het bezwaarschrift tegen de aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2001, ingekohierd onder kohierartikel ..., werd afgewezen, te horen vernietigen;

Dienvolgens de directoriale beslissing met referte ... dd. 16 oktober 2003, genomen door E. Van Dooren, e.a. Inspecteur, daartoe gedelegeerd door de Gewestelijk Directeur der directe belastingen te Antwerpen II, waarbij het bezwaarschrift tegen de aanslag in de personenbelasting voor aanslagjaar 2002, ingekohierd onder kohierartikel ... werd afgewezen, te horen vernietigen;

De bezwaarschriften ontvankelijk en gegrond te horen verklaren;

Dienvolgens de aanslagen in de personenbelastingen voor aanslagjaar 2001 (kohierartikel ...) en voor aanslagjaar 2002 (kohierartikel ... te horen vernietigen;

Geïntimeerde te veroordelen tot terugbetaling aan de appellanten van alle betaalde en/of ingehouden bedragen uit hoofde van de bestreden aanslag, verhoogd met moratoire interesten overeenkomstig artikel 418 WIB;

Geïntimeerde te veroordelen tot de kosten van het geding, inclusief de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg begroot op 356,98 EUR en in hoger beroep begroot op 485,887 EUR.

De geïntimeerde vorderde het hoger beroep ongegrond te verklaren, de appellanten af te wijzen en hen te veroordelen tot de kosten van het geding.


In zijn arrest van 27 november 2007 heeft de zesde kamer van het Hof van Beroep te Antwerpen zowel het hoger beroep als de tegenvordering ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard. Het bestreden vonnis werd gewijzigd in zoverre de A.O.W.-uitkeringen m.b.t. de aanslagjaren 2001 en 2002 als belastbaar werden beschouwd met veroordeling van de geïntimeerde tot terugbetaling van alle terzake ten onrechte geïnde bedragen vermeerderd met de moratoriumintresten.

Voor het overige werd het bestreden vonnis bevestigd en werd de tweede appellante veroordeeld tot een schadevergoeding van 200,00 EUR wegens tergend en roekeloos hoger beroep. Tenslotte werd ieder van de partijen verwezen in de helft van de kosten.


Tegen voormeld arrest werd door de Belgische Staat een voorziening in cassatie ingediend. De Belgische Staat kwam op tegen het oordeel van de appelrechters dat het AOW-pensioen geen rechtstreeks, noch onrechtstreeks verband houdt met de beroepsuitoefening. In het arrest werd tevens vastgesteld dat voor het overige op juiste gronden werd geoordeeld wat betreft:

  • de ontoelaatbaarheid van de vorderingen van tweede appellante;
  • de taxatieprocedure van de aanslagjaren 2001 en 2002;
  • de heffing van de belastingen op de als pensioenen door de "Nationale Nederlanden" uitgekeerde bedragen.


Bij arrest van het Hof van Cassatie uitgesproken op 12 november 2009 werd als volgt beslist:

"Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de belastbaarheid van de door de verweerder verkregen uitkeringen op grond van de AOW en over de kosten. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Gent."


Op 5 maart 2010 werd door de Belgische Staat gedagvaard teneinde de verdere afhandeling van de zaak te benaarstigen. Gevraagd werd het hoger beroep ongegrond te doen verklaren In zoverre het na cassatie nog ter beoordeling voorligt.


Feitelijke gegevens

J. is een Nederlander die tot aan zijn pensioen in Nederland heeft gewerkt en sedert 1988 in België woont. Na zijn pensionering wordt hij in België belast zowel op het aanvullend pensioen als op "AOW-pensioen op grond van de Nederlandse Wet van 31 mei 1956", kortweg de "Algemene ouderdomswet".

De appelrechters van het Antwerpse Hof van Beroep oordeelden dat iedere onderdaan van Nederland recht heeft op dit AOW-pensioen ongeacht of hij al of niet gewerkt heeft en leidt daaruit af dat er geen rechtstreeks noch onrechtstreeks verband is met de beroepsuitoefening zodat het pensioen niet belastbaar is op grond van artikel 34, §1, 1° WIB/92. De Belgische Staat tekende cassatieberoep aan tegen voormelde beslissing.


Beoordeling

Teneinde als beroepsinkomen belastbaar te kunnen zijn overeenkomstig de artikelen 23 en 34, §1, 1° WIB92 moeten de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid.

Dit laatste wordt bevestigd door de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (arrest van 4 mei 1999 inzake R. Engelbrecht, C-262/97). In zijn arrest van 5 oktober 1991 (C-165/91) inzake S.J.M.V.M. t/ Belgische Rijksdienst voor Pensioenen stelt het Europese Hof van Justitie dat de Nederlandse AOW-uitkering duidelijk een pensioen of als zodanig geldend voordeel zoals bedoeld in de Belgische pensioenwetgeving betreft (artikel 10, §1, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers).

Bovendien dient de rechtspraak van het Hof van Cassatie in herinnering te worden gebracht volgens dewelke een krachtens de AOW uitgekeerd ouderdomspensioen eveneens als een rustpensioen geldend voordeel (een als zodanig geldend voordeel) in de zin van de Belgische wetgeving dient aangemerkt te worden (Cass. 30 juni 1980, R.W., 1980-81, 2182-2186).

In casu is de interpretatie van het artikel 34, §1, 1°, WIB92, dat de kwestieuze AOW-uitkering op generlei wijze rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een beroepswerkzaamheid in tegenstelling tot de Belgische rust- en overlevingspensioenen, die wel rechtstreeks of onrechtstreeks geacht worden betrekking te hebben op een beroepswerkzaamheid in de zin van artikel 34, § 1, 1°, WIB92, bijgevolg in strijd met het gemeenschapsrecht.

Het geschil heeft betrekking op de vraag of dat een AOW-uitkering belastbaar is in België als een pensioen in de zin van artikel 34, §1, 1° WIB/92. Om te bepalen of de AOW-uitkering verband houdt met de Nederlandse wetgeving moet gebruik worden gemaakt van de Nederlandse wetgeving en van de in Nederland bevoegde rechtscolleges.

In hun arrest van 12 november 2009 heeft het Hof van Cassatie als volgt beslist:

"Krachtens artikel 34, §1, 1°, WIB92 zoals van toepassing voor de aanslagjaren 2001 en 2002, zijn pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, belastbaar als pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Nederlandse wet van 31 mei 1956 inzake een algemene ouderdomsverzekering (Algemene Ouderdomswet: AOW) behoren tot de kring van de verzekerden degenen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die hetzij ingezetene zijn; hetzij geen ingezetene zijn doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting zijn onderworpen.
Uit artikel 2 AOW blijkt dat de ingezetenen de inwoners van Nederland zijn, ongeacht hun nationaliteit. Nederlanders die niet in Nederland wonen of werken zijn in de regel niet verplicht verzekerd.
Artikel 6, derde lid, AOW bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur; in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden.
Krachtens artikel 10 van het besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 en artikel 12 van het besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 zijn de personen die in Nederland wonen en die gedurende een aaneengesloten periode van tenminste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verrichten, niet verzekerd tenzij die arbeid wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

Er dient derhalve te worden aanvaard dat het door J. genoten A.O.W.-pensioen rechtstreeks in verband met die beroepswerkzaamheden staat.

De eerste appellant blijft staande houden dat de AOW-uitkering en artikel 34, §1, 1° WIB/92 een niet belastbare sociale uitkering vormt die geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse band met een beroepswerkzaamheid heeft. Ondanks het uitvoerig betoog is het te dezen niet zo dat iedere inwoner van Nederland recht heeft op een A.O.W.-uitkering. Ook de Nederlandse nationaliteit geeft op zich zelf niet het recht op een A.O.W.-uitkering. Het wonen op een bepaald ogenblik geeft evenmin recht op een volledige A.O.W.-uitkering.

Toegepast op huidige casus staat het vast dat de eerste appellant in Nederland heeft gewerkt en loonbelasting heeft betaald. Hij is weliswaar naar België komen wonen in 1988 doch bleef de laatste twaalf jaar werken in Nederland. Er bestaat dus een verband tussen het A.O.W.-pensioen en de beroepswerkzaamheid. In die omstandigheden moet het bestreden vonnis worden bevestigd.


Nopens de rechtsplegingsvergoeding

De Belgische Staat wordt te dezen in het gelijk gesteld zodat de appellanten de gerechtskosten moeten dragen. Te dezen is de waarde van de totale vordering de som van ... EUR. Om het pecuniair belang te begroten moet de fiscale toestand van de appellanten worden nagegaan, waarbij de betwiste AOW-uitkering uit de belastbare grondslag wordt gehaald, terwijl de onbetwiste inkomsten in de belastbare grondslag opgenomen blijven. Aldus bedraagt het pecuniair belang van de zaak, ... EUR min ... EUR (aanslagjaar 2001) en min ... EUR ( aanslagjaar 2002) of restant van ... EUR (waarde van de vordering tussen ... EUR en ... EUR).

Alhoewel beide partijen twee maal een rechtsplegingsvergoeding vorderen kan slechts één worden toegekend omdat het gaat om één en dezelfde procedure.


OP DEZE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak,

  • Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
  • Gehoord de partijen in hun middelen en conclusies.
  • Verklaart het hoger beroep van appellanten toelaatbaar en erover beslissend.
  • Bevestigt het bestreden vonnis ook waar het de A.O.W-uitkeringen m.b.t. de aanslagjaren 2001 en 2002 belastbaar heeft verklaard.
  • Verwijst ... tot de gerechtskosten aan de zijde van de Belgische Staat begroot op ... EUR (betekening voorziening in cassatie) + ... EUR (dagvaarding na cassatie) + ... EUR rechtsplegingsvergoeding (Hof van Beroep Gent) en 0,00 EUR rechtsplegingsvergoeding (Hof van Beroep te Antwerpen).


Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, vijfde kamer, recht doende in fiscale zaken, op NEGENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF.


Aanwezig de Heren:

A. De Meue, Kamervoorzitter, Voorzitter,
G. Tillekaerts en D. Vandeputte, Raadsheren,
M. Vanderbeeken, griffier.


Aantekeningen

Vakliteratuur

Chantal Hendrickx, Fiscale Actualiteit, 2012, nr. 7, p. 7.

Jurisprudentie

Rechtbank Antwerpen, 13 januari 2012, nr. 09/7074/A: de AOW-uitkering welke wordt ontvangen:

op grond van "inwonerschap",
zonder ooit een beroepswerkzaamheid te hebben uitgeoefend,

is niet belast als "pensioen".