Hof van Cassatie, 16 februari 2012, nr. F.10.0115.N

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hof van Cassatie, 16 februari 2012, nr. F.10.0115.N[1]


Samenvatting

Uit de artikelen 18, eerste lid, 45 en 49 van het EU-werkingsverdrag volgt niet dat, ingeval de inkomsten van een belastingplichtige op grond van een dubbelbelastingverdrag gedeeltelijk worden belast in de woonstaat en gedeeltelijk in de werkstaat, de belastingplichtige steeds aanspraak kan maken op integrale aanrekening op de belasting in de woonstaat van de belastingverminderingen voor kinderopvang en dienstencheques waarop de belastingplichtige recht zou hebben gehad indien de inkomsten integraal in de woonstaat zouden zijn belast.


Tekst arrest

Nr. F.10.0115.N


1. K.P.,
2. H.D.S.,
eisers,
vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Vilain XIIII-straat 17, waar de eisers woonplaats kiezen,

tegen

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met kantoor te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de gewestelijk directeur van de directie Antwerpen I, met kantoor te 2000 Antwerpen, Italiëlei 4, bus 2,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Dalstraat 67, bus 14, waar de verweerder woonplaats kiest.


I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 2 februari 2010.

Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd.


II. CASSATIEMIDDELEN

De eisers voeren in hun verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan.


III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Eerste middel

Eerste onderdeel

1. Artikel 18, eerste lid, EU-werkingsverdrag (hierna: VWEU) bepaalt dat binnen de werkingssfeer van de verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is.

Artikel 45 VWEU bepaalt:

"1. Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der Lid-Staten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
3. Het houdt behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen het recht in om:
a) in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling;
b) zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der Lid-Staten;
c) in een der Lid-Staten te verblijven teneinde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden;
d) op het grondgebied van een Lidstaat verblijf te houden, na er een betrekking te hebben vervuld, overeenkomstig de voorwaarden die zullen worden opgenomen in de door de Commissie vast te stellen verordeningen.
4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de betrekkingen in overheidsdienst."

Artikel 49 VWEU bepaalt:

"In het kader van de volgende bepalingen zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lidstaat op het grondgebied van een andere Lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lidstaat die op het grondgebied van een Lidstaat zijn gevestigd.
De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 54, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld."

2. Uit de voornoemde verdragsbepalingen volgt niet dat, ingeval de inkomsten van een belastingplichtige op grond van een dubbelbelastingverdrag gedeeltelijk worden belast in de woonstaat en gedeeltelijk in de werkstaat, de belastingplichtige steeds aanspraak kan maken op integrale aanrekening op de belasting in de woonstaat van de belastingverminderingen voor kinderopvang en dienstencheques waarop de belastingplichtige recht zou hebben gehad indien de inkomsten integraal in de woonstaat zouden zijn belast.

Het onderdeel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.

Tweede onderdeel

3. Artikel 26, lid 2, van de overeenkomst van 5 juni 2001 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, bepaalt:

"Natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten en die voordelen of inkomsten uit de andere Verdragsluitende Staat verkrijgen die ingevolge de bepalingen van hoofdstuk III van dit verdrag ter heffing aan die andere Staat zijn toegewezen, hebben bij de belastingheffing in laatstbedoelde Staat, in de mate waarin de voordelen en inkomsten deel uitmaken van het wereldinkomen, recht op dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin als inwoners van die andere Staat, voor zover zij overigens in gelijke omstandigheden verkeren als inwoners van die Staat."

4. Voor de in de werkstaat belaste inkomsten waarop ingevolge een dubbelbelastingverdrag de volgens de wetgeving van die Staat geldende persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin werden toegepast, dient de woonstaat met betrekking tot de in de werkstaat belaste inkomsten, niet de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin te verlenen, waarin de belastingwet van de woonstaat voorziet.

Het onderdeel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.

Derde onderdeel

5. Ingeval een dubbelbelastingverdrag de woonstaat geheel of ten dele vrijstelt van zijn verplichting om de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen te verlenen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin waarin de nationale belastingwet voorziet, en het verdrag aan de werkstaat de verplichting oplegt om de door zijn wetgeving bepaalde aftrek, tegemoetkomingen en verminderingen te verlenen bij de vestiging van de belasting, geldt die vrijstelling ten voordele van de woonstaat ongeacht of de werkstaat dezelfde of gelijkaardige aftrekken, tegemoetkomingen of verminderingen verleent als de woonstaat.

Het onderdeel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.


Tweede middel

6. Artikel 26, § 2, 2°, tweede lid, Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof bepaalt dat het rechtscollege waarvan de beslissing vatbaar is voor cassatieberoep, niet gehouden is een prejudiciële vraag te stellen wanneer de wet een regel of een artikel van de Grondwet bedoeld in § 1 klaarblijkelijk niet schendt of wanneer het rechtscollege meent dat het antwoord op een prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen.

7. De appelrechters oordelen dat, in tegenstelling tot wat de eisers aanvoeren, er geen sprake is van een schending van de artikelen 10 en 11 Grondwet en er geen reden is tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.

8. Aldus geven zij te kennen dat artikel 155 WIB92 klaarblijkelijk de artikelen 10 en 11 Grondwet niet schendt, zodat zij geen prejudiciële vraag hoefden te stellen.

Het middel kan niet worden aangenomen.


Dictum

Het Hof,

  • Verwerpt het cassatieberoep.
  • Veroordeelt de eisers in de kosten.
  • Bepaalt de kosten voor de eisers op 408,38 euro en voor de verweerder op 124,04 euro.


Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Eric Stassijns, Alain Smetryns, Koen Mestdagh en Geert Jocqué, en in openbare rechtszitting van 16 februari 2012 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dirk Thijs, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.


Aantekeningen

Literatuur

Arrest is besproken in Fiscoloog Internationaal, 334, 30 juni 2012.


Voetnoten