Hoge Raad, 5 oktober 2007, nr. 43.082

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Tekst uitspraak

Uitspraak[1] gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 12 januari 2006, nr. AWB 05/867[2], betreffende na te melden aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor de Rechtbank

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van € 23.120, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. Belanghebbende houdt alle aandelen in en is directeur van een in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een dierenartspraktijk drijft. Belanghebbende geniet loon van deze vennootschap, welk loon in Nederland is onderworpen aan de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aangezien voor die heffingen belanghebbendes werkzaamheden worden aangemerkt als in loondienst verrichte werkzaamheden.

Belanghebbende verricht tevens, als zelfstandig dierenarts, werkzaamheden in België. Ter zake van deze werkzaamheden is hij onderworpen aan de Belgische belastingheffing en sociale verzekeringswetgeving, voor de toepassing waarvan hij als zelfstandige wordt aangemerkt.

Naar Nederlands nationaal recht behoort belanghebbende tot de kring van verzekerden op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de WAZ).

3.2. Voor de Rechtbank was in geschil of ook op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich verplaatsen (hierna: de Verordening) belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland onderworpen was aan en daarmee premieplichtig was voor de WAZ. De Rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord onder verwijzing naar de met ingang van 1 september 1999 van kracht geworden bepaling van punt 7 van bijlage VI van de Verordening. Het middel keert zich tegen dit oordeel.

3.3. Anders dan het middel stelt, heeft de aanpassing van bijlage VI bij de Verordening niet plaatsgevonden door Nederland. Die aanpassing is tot stand gebracht door een verordening van de Raad, te weten Verordening (EG) nr. 1399/1999 van 29 april 1999, waarbij de Verordening is gewijzigd. Met ingang van 1 september 1999 bepaalt de Verordening in bijlage VI, rubriek "J. Nederland", dat voor de toepassing van de bepalingen van titel II een persoon als belanghebbende wordt beschouwd als iemand die activiteiten in loondienst verricht. In samenhang gelezen met artikel 89 van de Verordening, waarvan voormelde bepaling een uitwerking vormt, schept die bepaling het gevolg dat belanghebbende voor de toepassing van de Verordening geacht moet worden door de Nederlandse wetgeving te worden aangemerkt als iemand die werkzaamheden in loondienst uitoefent. Dit brengt, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 januari 1997, De Jaeck, C-340/94, Jurispr. blz. I-461, BNB 1997/308, mee dat ingevolge artikel 14 quater van de Verordening op hem, voor zover hij inkomsten geniet als directeur-grootaandeelhouder in Nederland, de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving wat betreft arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is.

Omdat bijlage VI deel uitmaakt van de Verordening kan die bijlage niet ongeldig zijn wegens strijdigheid met diezelfde Verordening. In het door het middel aangevoerde is ook geen reden te vinden om te twijfelen aan de geldigheid van de Verordening op de grond dat deze in strijd zou zijn met enige bepaling van gemeenschapsrecht van hogere orde. Op het voorgaande stuit het middel af.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.


Samenvatting

Socialezekerheid

Belanghebbende woonde in België en was dierenarts. In België verrichte hij zijn beroepsactiviteiten als zelfstandig dierenarts en was onderworpen aan de Belgische socialezekerheidswetgeving. In Nederland verrichte hij zijn beroepsactiviteiten middels een BV, waarvan hij directeur/enig-aandeelhouder was. Sinds de invoering van Bijlage VI V1408/71 verricht belanghebbende, voor de toepassing van Titel II V1408/71, zijn werkzaamheden 'in loondienst' waardoor (ook) de Nederlandse WAZ op hem van toepassing is, ondanks dat hij naar intern recht hiervoor kwalificeert als zelfstandige. Bijlage VI V1408/71 overruled deze interne kwalificatie.

Zie ook

Hoge Raad, 14 februari 2003, nr. 36.751: vóór de invoering van fictie in Bijlage VI V1408/71 verrichte de dga voor de toepassing van V1408/71 zijn werkzaamheden 'anders dan in loondienst', waardoor de NL WAZ niet van toepassing was.


Voetnoten