Rechtbank 's-Gravenhage, 27 maart 2012, nr. 11/8685

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank 's-Gravenhage, 27 maart 2012, nr. 11/8685[1]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/8685


proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2012 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te B., eiser
(gemachtigde: H.), en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.


De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 3 oktober 2011 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.980 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.326 (aanslagnummer 0000.000.00.H.76).


Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012.

Namens eiser is verschenen [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen H.A. van Eck en A.E. Verweij.


Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser woonde in 2007 in Nederland. Eiser was directeur en enig aandeelhouder van de in Nederland gevestigde vennootschap [...] Holding B.V. (hierna: de BV). Eiser verrichtte in het onderhavige jaar werkzaamheden voor de BV. De werkzaamheden werden wisselend in Nederland en in België verricht. De werkzaamheden vonden voor ongeveer 10% in België en 90% in Nederland plaats.

2. Eiser heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.980 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.326. In de aangifte is het door eiser genoten loon uit dienstbetrekking van de BV van € 67.980 begrepen. Eiser heeft in de aangifte voor het gehele jaar om een vrijstelling van premies volksverzekeringen verzocht en tevens om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het aangegeven loon ad € 67.980.

3. Verweerder heeft de definitieve aanslag met dagtekening 13 augustus 2010 vastgesteld overeenkomstig het in de aangifte aangegeven inkomen. Daarbij heeft verweerder heeft geen rekening gehouden met de zogenoemde vrijstelling van de premies volksverzekeringen. Evenmin is een aftrek verleend ter voorkoming van dubbele belasting. Bij uitspraak op bezwaar is het tegen de aanslag gemaakte bezwaar, afgewezen.

4. In geschil is:

a) Of, en zo ja, in hoeverre verweerder ter zake van het door eiser van de BV genoten loon een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen; en
b) of de in de aanslag begrepen premies volksverzekeringen terecht van eiser zijn geheven.

Heffingsbevoegdheid en vertegenwoordigingsbevoegdheid

5. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard en de Besluiten mandaat- en (vol)machtverlening Belastingdienst/Utrecht-Gooi die hij heeft overgelegd, geen aanleiding om aan te nemen dat de onderhavige aanslag is vastgesteld en dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een onbevoegde ambtenaar van de Rijksbelastingdienst. Verder blijkt uit voornoemde Besluiten dat de ter zitting verschenen ambtenaren bevoegd zijn in de onderhavige zaak in de beroepsprocedure namens verweerder op te treden.

Belastingheffing

6. De rechtbank stelt voorop dat eiser als inwoner van Nederland ingevolge artikel 2.1, letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) als binnenlands belastingplichtige heeft te gelden. Dit brengt mee dat eiser in beginsel voor zijn gehele wereldinkomen in Nederland belastingplichtig is. Ter zake van het van de BV ontvangen loon ad € 67.980 waarbij de werkzaamheden wisselend in Nederland (90%) en in België (10%) hebben plaatsgevonden, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het belastingjaar 2007 een totaal van 183 dagen te boven gaan in België verbleef. Voorts staat vast dat de beloning is betaald door de in Nederland gevestigde werkgever en dat deze beloning niet ten laste van een vaste inrichting of vaste basis in België is gekomen. Gelet hierop is het heffingsrecht op grond van het bepaalde in artikel 15, paragraaf 2, van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, aan Nederland toegewezen. Verweerder heeft het hiervoor vermelde loon dan ook terecht in de Nederlandse belastingheffing betrokken en daarvoor geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De andersluidende stelling van eiser faalt derhalve.

Premieheffing

7. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is premieplichtig voor de volksverzekeringen de verzekerde in de zin van de volksverzekeringen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, letter a, van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is (degene die in Nederland woont) verzekerd voor de AOW. Ingevolge artikel 13, eerste lid, letter a, van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) is degene die ingezetene is (degene die in Nederland woont) verzekerd voor de Anw. Ingevolge artikel 5, eerste lid, letter a, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is degene die ingezetene is (degene die in Nederland woont) verzekerd voor de AWBZ. Ingevolge artikel 14, tweede lid, letter b, van Verordening (EEG) Nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, is op degene die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij wonen, indien zij een deel van hun werkzaamheden op dit grondgebied uitoefenen, van toepassing. Gelet hierop en gelet op de hiervoor vermelde nationale wetgeving heeft verweerder terecht premies volksverzekeringen van eiser geheven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat België de door hem aldaar verrichte arbeid als zelfstandige arbeid kwalificeert en dat hij is aangesloten bij een sociale zekerheidsregeling in België. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat op hem zowel de Nederlandse als Belgische socialezekerheidswetgeving gelijktijdig van toepassing was. Gelet hierop mist het beroep van eiser op het arrest Hof van Justitie 19 maart 2002, Hervein II (C-393/99, toepassing.

8. Indien veronderstellenderwijs van laatstbedoelde situatie wordt uitgegaan, faalt ook eisers stelling dat het maximale premie-inkomen tijdsevenredig moet worden bepaald. Deze stelling vindt geen steun in de toepasselijke wet- en regelgeving. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat en welk gedeelte van het door verweerder in aanmerking genomen premie-inkomen is onderworpen aan premieheffing krachtens een (Belgische) wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden, zodat op grond van het bepaalde in artikel 13 Wfsv juncto artikel 2.3, aanhef en onderdeel b, van de Regeling Wsfv niet een deel van het vastgestelde premie-inkomen kan worden toegerekend aan werkzaamheden in België. Ook voor het overige faalt het beroep.

9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2012.


Aantekeningen

Ten onrechte past de rechtbank artikel 14 V1408/71 toe. De directeur-enig aandeelhouder kwalificeert in België als 'zelfstandige' waardoor artikel 14 quater V1408/71 van toepassing is.


Voetnoten

  1. Nog niet elders gepubliceerd.