Circulaire nr. AFZ/2004/0313 (AFZ 8/2004) dd. 28.04.2004

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Circulaire nr. AFZ/2004/0313 (AFZ 8/2004) dd. 28.04.2004[1]

CIRC 28.04.04/1


Inhoud

Inhoudsindicatie

  • BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
  • Lijfrente
  • Onderhoudsuitkering
  • Pensioen
  • Sociale zekerheidsuitkering
  • DUBBELBELASTINGVERDRAG
  • Heffingsbevoegdheid
  • Nederland
  • HEFFINGSBEVOEGDHEID
  • Belastingheffing naar het inkomen


Tekst van de regeling

Onderrichtingen voor de toepassing van artikel 18 (pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en alimentatieuitkeringen) van het dubbelbelastingverdrag tussen België en Nederland van 5 juni 2001.


Aan alle ambtenaren van de niveaus 1, B en C van de Administratie van fiscale zaken,van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit (sector directe belastingen) en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.


I. INLEIDING

1. Met de circulaire AFZ Nr. 5/2003 dd. 14 maart 2003 werd reeds een "eerste commentaar" verstrekt betreffende het nieuwe dubbelbelastingverdrag[2] tussen België en Nederland (hierna het "Verdrag" genoemd). Zoals werd aangekondigd in die circulaire zouden op een later tijdstip aanvullende richtlijnen worden gepubliceerd waarin bepaalde topics uit het Verdrag nader worden toegelicht.

2. Onderhavige circulaire vormt een eerste aanvulling op de genoemde circulaire van 14 maart 2003 en strekt ertoe meer gedetailleerde richtlijnen uit te vaardigen inzonderheid omtrent de concrete toepassing van artikel 18 (Pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en alimentatieuitkeringen) van het Verdrag. De tekst van laatstgenoemd artikel is aan onderhavige circulaire toegevoegd als bijlage 1.

De circulaire vormt een aanvulling bij de bilateraal opgestelde artikelsgewijze toelichting die als bijlage is gevoegd bij de memorie van toelichting betreffende de wet tot goedkeuring van het Verdrag[3] en die ook is toegevoegd bij de circulaire van 14 maart 2003.


II. IN ARTIKEL 18 BEDOELDE INKOMSTEN

3. Het toepassingsgebied van artikel 18, dat onder het Verdrag dd. 19 oktober 1970 (hierna aangeduid als het "oud Verdrag")[4] beperkt was tot "pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van een vroegere dienstbetrekking", is onder het nieuwe Verdrag verruimd tot lijfrenten, uitkeringen uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen, sociale zekerheidsuitkeringen en alimentatieuitkeringen.

4. De in artikel 18 beoogde inkomsten kunnen worden onderverdeeld in de drie hierna vermelde categorieën.


Inkomsten eerste categorie : inkomsten zoals bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a
  • pensioenen (en andere soortgelijke beloningen) ter zake van een vroegere dienstbetrekking[5];
  • lijfrenten;
  • al dan niet periodieke uitkeringen uit pensioenfondsen, groepsverzekeringen en pensioensparen.


Inkomsten tweede categorie : inkomsten zoals bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf b
  • pensioenen en al dan niet periodieke uitkeringen ter uitvoering van de sociale wetgeving.


Inkomsten derde categorie : inkomsten zoals bedoeld in paragraaf 8
  • alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen.


5. Wat de uitdrukkingen "lijfrenten" en "alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen" betreft, voorziet het Verdrag in een bilateraal opgestelde definitie.

Overeenkomstig paragraaf 7 van artikel 18 wordt onder de uitdrukking "lijfrente" verstaan "een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat".

De uitdrukking "alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen" is in artikel 18, paragraaf 8 gedefinieerd als "periodieke uitkeringen ingevolge een wettelijke verplichting tot onderhoud of ingevolge een schriftelijke overeenkomst tot scheiding, dan wel een afkoopsom in plaats daarvan" en is nog verder omschreven in de voormelde gezamenlijke algemene technische toelichting.

6. Krachtens punt 22 van Protocol I bij het Verdrag dient onder de uitdrukking "sociale wetgeving" een stelsel inzake sociale zekerheid te worden verstaan.

De sociale zekerheid omvat in België vanuit materieel oogpunt traditioneel zeven takken :
  • rust- en overlevingspensioenen
  • werkloosheid
  • arbeidsongevallenverzekering
  • beroepsziektenverzekering
  • gezinsbijslag
  • ziekte- en invaliditeitsverzekering
  • jaarlijkse vakantie.

Vanuit personeel oogpunt omvat de Belgische sociale zekerheid in principe het stelsel voor werknemers, het stelsel voor zelfstandigen en het stelsel voor ambtenaren. De rust- en overlevingspensioenen van ambtenaren vallen evenwel onder artikel 19, paragraaf 2 (zie hierna punt III).

7. De overige in artikel 18 bedoelde inkomsten die niet in het Verdrag zelf zijn gedefinieerd, hebben de betekenis die daaraan op een bepaald ogenblik wordt toegekend volgens de nationale wetgeving (in de eerste plaats de belastingwetgeving) van de verdragsluitende staten, overeenkomstig paragraaf 2 van artikel 3 van het Verdrag. Zo heeft bijvoorbeeld de uitdrukking "uitkeringen uit pensioensparen" de betekenis zoals is bepaald in artikel 34, paragraaf 1, 3° en paragraaf 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna afgekort als WIB 92).


III. NIET IN ARTIKEL 18 BEDOELDE INKOMSTEN

De aandacht wordt erop gevestigd dat onder meer de hierna volgende inkomsten niet ressorteren onder het toepassingsgebied van artikel 18 van het Verdrag.


A. Overheidspensioenen.

8. Overheidspensioenen vallen, conform het OESO-Modelverdrag, onder artikel 19, paragraaf 2 van het Verdrag. Het betreft hier onder meer de rust- en overlevingspensioenen betaald door de Belgische Staat aan zijn gewezen ambtenaren en hun rechtverkrijgenden.

9. Hierbij dient te worden opgemerkt dat, wat de Nederlandse overheidspensioenen betreft, enkel het deel betaald door het ABP (Algemeen Bestuurlijk Pensioenfonds) onder de toepassing van artikel 19 valt. De in Nederland aan gewezen overheidspersoneel betaalde AOW-pensioenen[6], daarentegen, vallen onder de toepassing van artikel 18 van het Verdrag.

De aandacht wordt verder erop gevestigd dat wanneer de aanspraak op een uit Nederland afkomstig pensioen deels gedurende een particuliere dienstbetrekking en deels gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking is opgebouwd, het deel dat wordt beheerst door artikel 18, respectievelijk het deel dat wordt beheerst door artikel 19, paragraaf 2, wordt vastgesteld naar evenredigheid van het aantal jaren dat de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd gedurende een particuliere, respectievelijk gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking, ten opzichte van het totale aantal jaren waarover de aanspraak op dat pensioen is opgebouwd (punt 23 van Protocol I bij het Verdrag).

10. Voor wat betreft gemengde loopbanen van overheidspersoneel in contractueel dienstverband in België, dient desgevallend een splitsing te worden gemaakt al naargelang het pensioen is toe te wijzen aan een particuliere respectievelijk publiekrechtelijke dienstbetrekking


B. Bepaalde inkomsten die onder het toepassingsgebied van artikel 15 ressorteren.

1. Uitkeringen in het kader van het stelsel van tijdskrediet[7]

11. De uitkeringen in het kader van het stelsel van het tijdskrediet, die door de Belgische Rijksdienst voor arbeidsvoorziening worden uitgekeerd, zijn te situeren binnen de tak van de arbeidswetgeving en ressorteren als dusdanig niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Voor de toepassing van het Verdrag betekent zulks dat uitkeringen in het kader van het tijdskrediet niet onder artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf b vallen maar onder artikel 15 van het Verdrag.


2. Bepaalde extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale wetgeving

12. In tegenstelling tot de extra-wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten[8] die onder het toepassingsgebied van artikel 18 ressorteren, is artikel 15 van toepassing op extra-wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen en vergoedingen wegens tijdelijke ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten.

Hogervermelde inkomsten van Belgische oorsprong die onder artikel 15 van het Verdrag ressorteren, zullen op een later tijdstip afzonderlijk worden behandeld in een aanvullende circulaire die specifiek betrekking heeft op de concrete toepassing van artikel 15 (Niet-zelfstandige beroepen) van het Verdrag.


IV. HEFFINGSBEVOEGDHEID MET BETREKKING TOT DE IN ARTIKEL 18 BEDOELDE INKOMSTEN

A. Definities

13. Voor een goed begrip van het vervolg van onderhavige circulaire, worden hierna eerst een aantal begrippen gedefinieerd.

Onder "woonstaatheffing" wordt verstaan belastingheffing in de staat waarvan de genieter van het inkomen inwoner is in de zin van artikel 4 van het Verdrag.

De heffingsbevoegdheid van de woonstaat kan exclusief of niet-exclusief zijn. Indien de bevoegdheid niet exclusief is, d.w.z. indien de bronstaat ook heffingsbevoegd is, moet de woonstaat dubbele belasting vermijden overeenkomstig de regels die op dat vlak zijn vastgelegd in artikel 23 van het Verdrag.

Met "bronstaatheffing" wordt bedoeld belastingheffing in de bronstaat. Voor de toepassing van artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag, dient - overeenkomstig paragraaf 4 van artikel 18 van het Verdrag - onder "bronstaat" te worden verstaan de verdragsluitende Staat waar de aanspraken op het inkomen of de bijdragen aan dit inkomen in aanmerking zijn gekomen voor fiscale faciliëring (zogenoemde sourcing-rule).

Onder "fiscale faciliëring" dient te worden verstaan dat bij de opbouw van het pensioen in de bronstaat fiscale faciliteiten (d.b. fiscale voordelen) zijn toegekend in hoofde van de genieter van de latere uitkeringen[9].

Onder "ingegane uitkeringen" wordt verstaan periodieke of éénmalige uitkeringen die worden uitbetaald op pensioendatum, op het tijdstip waarop het wettelijk verzekerd risico (zoals het overlijden of arbeidsongeschikt worden) zich voordoet of, voor wat lijfrenten betreft, op het eerste van de in paragraaf 7 van artikel 18 bedoelde tijdstippen.


B. Verdeling van de heffingsbevoegdheid

In afwijking van het oude Verdrag dat voorzag in een exclusieve woonstaatheffing voor pensioenen en andere soortgelijke beloningen terzake van een vroegere dienstbetrekking, wordt in artikel 18 van het nieuwe Verdrag ook aan de bronstaat een heffingsbevoegdheid toegekend onder bepaalde voorwaarden.


1. Inkomsten eerste en tweede categorie

a) Algemeen

14. Zoals onder het oude Verdrag geldt als principe dat de woonstaat van de genieter van het inkomen de uitsluitende heffingsbevoegdheid heeft. Het principe van die exclusieve woonstaatheffing is in het nieuwe Verdrag neergelegd in paragraaf 1 van artikel 18.

15. Als uitzondering op die regel is ook de bronstaat heffingsbevoegd - overeenkomstig paragraaf 2 van artikel 18 - indien de hierna volgende drie voorwaarden cumulatief zijn vervuld, met dien verstande dat de eerste voorwaarde enkel geldt voor de inkomsten eerste categorie.

16. De eerste voorwaarde voor de bronstaatheffing houdt in dat bij de opbouw van het pensioen in de bronstaat "fiscale faciliëring" is toegestaan. Dit betekent dat bij de opbouw van het pensioen in de bronstaat fiscale faciliteiten (d.b. fiscale voordelen) zijn toegekend in hoofde van de genieter van de latere uitkeringen.

Concreet betekent dit dat :
  • ofwel de aanspraak op het inkomen in de bronstaat van belasting is vrijgesteld[10];
  • ofwel de bijdragen die zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomen verschuldigd is, in het verleden - op het niveau van de genieter van de latere uitkering - in aftrek zijn gebracht bij het bepalen van het in de bronstaat belastbare inkomen;
  • ofwel de bijdragen die zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomen verschuldigd is, in het verleden in de bronstaat in aanmerking zijn gekomen voor de toepassing van een ander fiscaal voordeel[11].

Om iedere dubbele belasting uit te sluiten zijn de Belgische en Nederlandse belastingautoriteiten overeengekomen dat het begrip "fiscale faciliëring" in de context van het Verdrag steeds dient te worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de werknemer en niet vanuit het oogpunt van de werkgever.

17. De tweede voorwaarde voor de heffingsbevoegdheid van de bronstaat is dat de inkomsten in de woonstaat van de genieter hetzij niet worden belast tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet-zelfstandige beroepen (m.a.w. werknemersbezoldigingen), hetzij dat het brutobedrag van de inkomsten voor minder dan 90 procent in de belastingheffing wordt betrokken.

Wat het eerste onderdeel van de tweede voorwaarde betreft, wordt opgemerkt dat hieraan is voldaan indien het desbetreffend inkomen, voor wat België betreft, niet wordt belast volgens de belastingtarieven die zijn bepaald in artikel 130 WIB 92 (gewoon stelsel van aanslag) en, voor wat Nederland betreft, niet tegen het in artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vastgestelde tarief dat geldt voor belastbaar inkomen uit werk en woning en/of tegen het in artikel 20a van de Wet op de loonbelasting 1964 neergelegde tarief.

Met betrekking tot het tweede onderdeel van deze voorwaarde wordt opgemerkt dat hieraan is voldaan indien het desbetreffend inkomen geheel of gedeeltelijk objectief is vrijgesteld overeenkomstig de nationale wetgeving van de verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is. Voor de duidelijkheid wordt de aandacht erop gevestigd dat deze voorwaarde niet geacht wordt te zijn vervuld enkel door het feit dat de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten als bedoeld in artikel 147 WIB 92 van toepassing is.

18. De derde voorwaarde houdt in dat het totale brutobedrag van de inkomsten die in de bronstaat belastbaar zouden zijn ingevolge de bepalingen van artikel 18, paragraaf 2 van het Verdrag, in het desbetreffende kalenderjaar meer bedraagt dan 25.000 EUR.

19. Hierbij wordt opgemerkt dat het in paragraaf 2 gaat om ingegane uitkeringen en afkoopwaarden van ingegane uitkeringen.

b) Bijzondere gevallen
Vroegtijdige uitbetaling (afkoopwaarden)

20. In paragraaf 3 van artikel 18 is bepaald dat, niettegenstaande de heffingsbevoegdheidsregels voorzien in de paragrafen 1 en 2, de inkomsten eerste en tweede categorie ook in de bronstaat mogen worden belast indien voldaan is aan de twee hierna vermelde voorwaarden :

  • de inkomsten hebben geen periodiek karakter : het betreft m.a.w. een uitkering in de vorm van een kapitaal;
  • de inkomsten worden uitbetaald vóór het tijdstip waarop zij normaal in zouden gaan, met name vóór de pensioendatum, vóór het tijdstip waarop het wettelijk verzekerd risico (zoals het overlijden of arbeidsongeschikt worden) zich voordoet of, voor wat lijfrenten betreft, vóór het eerste van de in paragraaf 7 van artikel 18 bedoelde tijdstippen.

21. De aandacht wordt erop gevestigd dat, in tegenstelling tot paragraaf 2 die betrekking heeft op ingegane uitkeringen en afkoopwaarden van ingegane uitkeringen, de in paragraaf 3 voorziene bronstaatheffing betrekking heeft op afkoopwaarden van nog niet ingegane uitkeringen zonder periodiek karakter. Uitkeringen met een periodiek karakter vallen derhalve steeds onder de toepassing van paragraaf 2.

22. Voor wat betreft de in paragraaf 3 gehanteerde uitdrukking "uitbetaling", zijn de Belgische en Nederlandse belastingautoriteiten het erover eens dat - voor wat Nederland betreft - deze uitdrukking aldus moet worden uitgelegd dat zij niet alleen de betaling in geld bij afkoop van de aanspraak op de betrokken inkomstenbestanddelen omvat, maar tevens het doen van afstand van een aanspraak op pensioen, de belening, verpanding of andere vorm van zekerheidsstelling van de aanspraak, de overdracht van pensioen- of lijfrentekapitaal, en in meer algemene zin al die handelingen of gebeurtenissen met betrekking tot de onderhavige niet-ingegane inkomstenbestanddelen die ingevolge de nationale wetgeving van de verdragsluitende Staten leiden tot een belastbaar feit. In het geval van België moet de uitdrukking "uitbetaling", zoals de uitdrukking "betaald" in paragraaf 1 van artikel 18 worden verstaan als "betaald of toegekend" zoals inzonderheid is opgenomen in artikel 204, 3°, c) KB/WIB 92[12]. De pensioenen, renten of toelagen moeten voor hun geheel worden aangerekend voor het jaar of het gedeelte van het jaar in de loop waarvan zij werden "betaald of toegekend". Opdat er toekenning is, in de fiscale betekenis van het woord, is het noodzakelijk dat de verkrijger werkelijk over de inkomsten kan beschikken; met andere woorden, de inkomsten moeten onmiddellijk kunnen worden geïncasseerd.

Bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen

23. Paragraaf 6 van artikel 18 voorziet in een andere uitzonderingsregel volgens dewelke bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen verkregen door een werknemer in dienstverband belastbaar zijn in de verdragsstaat waarin de beloningen genoten terzake van de daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast (de werkstaat of vroegere werkstaat).

Het betreft met name uitkeringen die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een in die Staat in dienstbetrekking werkzame persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat omdat die natuurlijke persoon zijn dienstbetrekking niet of niet volledig kan uitoefenen wegens ziekte, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of overtolligheid[13].

Deze uitzonderingsregel geldt gedurende een periode van maximaal 1 jaar vanaf het ogenblik dat de uitkeringen ingegaan zijn, dan wel - indien de desbetreffende natuurlijke persoon zijn dienstbetrekking nog gedeeltelijk blijft vervullen - zoveel langer als hij naast de sociale zekerheidsuitkeringen nog beloningen geniet terzake van het daadwerkelijk vervullen van bedoelde dienstbetrekking.

Voor de in paragraaf 6 van artikel 18 bedoelde uitkeringen is de heffingsbevoegdheid van de (vroegere) werkstaat niet onderworpen aan bepaalde voorwaarden.


2. Inkomsten derde categorie

24. Het nieuwe Verdrag bevat tenslotte ook een uitdrukkelijke regeling voor "alimentatie-uitkeringen en andere soortgelijke betalingen". Krachtens artikel 18, paragraaf 8, zijn dergelijke inkomsten uitsluitend belastbaar in de woonstaat van de genieter van het inkomen.


3. Beknopte samenvatting

25. De verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen woonstaat en bronstaat voor de in artikel 18 bedoelde inkomsten kan als volgt worden samengevat.


Inkomsten eerste categorie
  • uitgangspunt : exclusieve woonstaatheffing (paragraaf 1, subparagraaf a)
  • bronstaatheffing onder bepaalde voorwaarden (paragrafen 2 en 3)
Inkomsten tweede categorie
  • uitgangspunt : exclusieve woonstaatheffing (paragraaf 1, subparagraaf b)
  • bronstaat- of werkstaatheffing onder bepaalde voorwaarden (paragrafen 2, 3 en 6)
Inkomsten derde categorie
  • exclusieve woonstaatheffing (paragraaf 8)


C. Aanvullende verduidelijkingen

"Voor zover"

26. De woorden "voor zover" als bedoeld in paragraaf 2 van artikel 18 hebben in principe betrekking op de voorwaarde van fiscale faciliëring voor de toepassing van de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing. Met andere woorden, de heffingsbevoegdheid van de bronstaat moet in voorkomend geval pro rata worden ingeperkt indien de betrokken uitkering slechts gedeeltelijk uit fiscaal gefacilieerde premies is opgebouwd of dito aanspraken bestaat.

Dit is bijvoorbeeld van belang wat de lijfrentepremies betreft. In Nederland heeft de belastingplichtige, overeenkomstig de Wet inkomstenbelasting 2001, immers de mogelijkheid om te kiezen voor aftrek van de premie. In de vroegere Wet inkomstenbelasting 1964 bestond deze keuze niet en was de lijfrentepremie steeds, binnen zekere grenzen, aftrekbaar. Aldus kan de belastingplichtige, in het geval van een lijftrentepremie van 1.200 EUR, ten belope van 1.000 EUR opteren voor aftrek van de premie en voor het resterend bedrag niet opteren voor aftrek van de premie. In het geval van een gedeeltelijke premie-aftrek dient derhalve een omdeling van de lijfrente te worden gedaan.

25.000 EUR grens

27. Met het oog op de toetsing van de 25.000 EUR grens als bedoeld in paragraaf 2 van artikel 18, dienen alle inkomsten in aanmerking te worden genomen die in aanmerking komen voor de bronstaatheffing als voorzien in paragraaf 2 van artikel 18 van het Verdrag.

De 25.000 EUR grens wordt niet beoordeeld per afzonderlijk inkomen dat in aanmerking komt voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing, maar dient te worden beoordeeld voor het totale brutobedrag van de inkomsten die in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking komen voor belastingheffing in de bronstaat.

Bij overschrijding van de 25.000 EUR grens is ten slotte het volledige inkomen belastbaar in de bronstaat - in toepassing van de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing - en niet enkel het deel van het inkomen boven de 25.000 EUR.

Sourcing-rule

28. In paragraaf 4 van artikel 18 is een regeling opgenomen, de zogenoemde "sourcing-rule" of bronregel, die de omvang van de bronstaatheffing als bedoeld in de paragrafen 2 en 3 nader bepaalt. Op grond van deze "sourcing-rule" wordt een inkomen bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a van artikel 18 geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende Staat, voorzover de aanspraak op dat inkomen en/of voorzover de betaalde bijdragen in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor "fiscale faciliëring".

Invloed van de overdracht van lijfrenten of uitkeringen uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen op de "sourcing-rule"

29. Overeenkomstig paragraaf 4 van artikel 18 van het Verdrag wordt de heffingsbevoegdheid van de bronstaat ingevolge artikel 18 van het Verdrag op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van de hierboven vermelde uitkeringen van een in een verdragsstaat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap naar een in de andere verdragsstaat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap.

In de bilaterale technische toelichting bij het Verdrag wordt de "sourcing-rule" verduidelijkt met het voorbeeld waarin een inwoner van België die in Nederland werkzaam is op een bepaald ogenblik een dienstbetrekking in België aanvaardt. Hij laat zijn tot op dat moment in Nederland "fiscaal gefacilieerd" opgebouwd pensioenkapitaal overdragen van de Nederlandse pensioenverzekeraar naar een Belgische pensioenverzekeraar. Wanneer hij dan bij zijn pensionering pensioenuitkeringen geniet, mag Nederland belasting heffen (mits aan de drie hierboven vermelde voorwaarden van paragraaf 2 is voldaan) over dat gedeelte van de pensioenuitkeringen dat geacht kan worden te zijn gevormd met in Nederland fiscaal gefacilieerd opgebouwd pensioenkapitaal. Wordt het pensioenkapitaal in België vroegtijdig afgekocht, dan mag Nederland (overeenkomstig de in paragraaf 3 bepaalde heffingsbevoegdheidsregels voor afkoopwaarden) belasting heffen over dat gedeelte van de afkoopsom dat geacht kan worden te zijn gevormd met in Nederland fiscaal gefacilieerd opgebouwd pensioenkapitaal.


V. VERMIJDING DUBBELE BELASTING

De verdragsartikelen die de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de Verdragstaten regelen - en dus onder meer ook artikel 18 van het Verdrag - dienen steeds te worden gelezen in samenhang met de bepalingen ter vermijding van dubbele belasting in de woonplaatsstaat, die in casu zijn vastgelegd in artikel 23 van het Verdrag.

Indien de heffingsbevoegdheid met betrekking tot een in artikel 18 bedoeld inkomen ingevolge de bepalingen van het Verdrag ook aan de bronstaat is toegewezen, wordt in de woonstaat van de genieter van het inkomen dubbele belasting vermeden volgens de hierna vermelde regels.

A. In België

30. Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die ingevolge de bepalingen van het Verdrag in Nederland zijn belast, wordt in België dubbele belasting vermeden - overeenkomstig artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag - door toepassing van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud zoals internrechtelijk bepaald in artikel 155 WIB 92. Dit betekent dat bij de vaststelling van het belastingtarief dat van toepassing is op de andere in België belastbare inkomsten van de belastingplichtige, rekening wordt gehouden met de vrijgestelde inkomsten.

31. De woorden "in Nederland zijn belast" als vermeld in artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag moeten vanuit verdragsrechtelijk oogpunt worden uitgelegd in de zin van de interpretatie die terzake is gegeven in de gezamenlijke toelichting bij paragraaf 1 van artikel 21 (waarin eveneens de woorden "zijn belast" zijn gehanteerd) van het Verdrag: "Een inkomstenbestanddeel is belast indien het daadwerkelijk wordt begrepen in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, dit wil zeggen zonder dat daarvoor vervolgens een objectieve vrijstelling wordt verleend. De omstandigheid dat de omvang van het inkomstenbestanddeel op forfaitaire wijze wordt bepaald, is daarbij niet relevant".

Hieruit kan worden geconcludeerd dat indien het inkomen in Nederland niet daadwerkelijk is belast, het inkomen in België mag worden belast in toepassing van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag.

32. Sommige inkomsten zijn in Nederland inderdaad objectief van belasting vrijgesteld. In de context van artikel 18 van het Verdrag wordt gedacht aan artikel 2 van de Nederlandse goedkeuringswet[14] dat onder bepaalde voorwaarden voorziet in een belastingvrijstelling - gedurende de twee kalenderjaren na de inwerkingtreding van het Verdrag - voor bepaalde pensioenen, enz. uit bronnen in Nederland waarvoor de heffingsbevoegdheid is toegewezen aan Nederland als bronstaat krachtens paragraaf 2 van artikel 18 van het Verdrag . De Belgische belastingadministratie is van oordeel dat in dergelijke situaties geen effectieve belastingheffing plaatsvindt in Nederland en dat België derhalve mag belasten overeenkomstig de bepalingen van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag, uiteraard in zoverre het Belgisch intern recht in een effectieve belasting voorziet.


B. In Nederland

33. Indien een inwoner van Nederland inkomsten verkrijgt die ingevolge de bepalingen van het Verdrag in België mogen worden belast, wordt ook de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud toegepast - overeenkomstig artikel 23, paragraaf 2, subparagraaf b, van het Verdrag - ter vermijding van dubbele belasting in Nederland.


VI. STAALKAARTEN

A. Algemeen

34. Zoals reeds vermeld in onderdeel V van onderhavige circulaire, voorziet paragraaf 2 van artikel 18 van het Verdrag in de toepassing van een bronstaatheffing voor bepaalde in artikel 18 bedoelde inkomsten.

Overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 5 van datzelfde artikel, hebben de bevoegde autoriteiten van België en Nederland voor de concrete toepassing van de bronstaatheffing bilateraal overleg gepleegd.

In het kader van dit bilateraal overleg is in het bijzonder nagegaan in welke gevallen de voorwaarden voor toepassing van de in paragraaf 2 van artikel 18 voorziene bronstaatheffing al dan niet zijn vervuld voor de inkomsten die onder het toepassingsgebied van artikel 18 vallen.

35. De resultaten van dit bilateraal overleg zijn verwerkt in 2 staalkaarten die betrekking hebben op inkomsten van Belgische respectievelijk Nederlandse oorsprong. Laatstgenoemde staalkaarten waarover onderlinge overeenstemming is bereikt tussen de Belgische en Nederlandse belastingautoriteiten, zijn als bijlagen 2 en 3 toegevoegd aan onderhavige circulaire.


B. Opbouw van de staalkaarten

36. Beide staalkaarten zijn opgebouwd volgens eenzelfde structuur, die hierna wordt toegelicht.

De staalkaarten zijn ingedeeld in een aantal rubrieken naargelang de "aard van het inkomen".

Aangezien deze staalkaarten bedoeld zijn als leidraad voor de Belgische en Nederlandse belastingambtenaren bij het bepalen van de heffingsbevoegdheid inzake de erin opgenomen inkomsten, wordt in de tweede kolom telkens weergegeven op welke inkomstenfiche en onder welke kenletter, respectievelijk onder welke code van de loonbelastingkaart het inkomen is vermeld.

In de kolom "Artikel Verdrag" wordt voor elk specifiek inkomen vermeld welk artikel, in voorkomend geval welke paragraaf en subparagraaf, van het Verdrag van toepassing is.

In de kolom "Fiscale faciliëring bij opbouw in bronstaat" wordt per inkomen vermeld of er normaliter al dan niet fiscale faciliteiten zijn toegekend bij de opbouw van het inkomen in de bronstaat.

In de kolom "Fiscale behandeling bij uitkering in woonstaat" wordt voor elk inkomen het belastingstelsel vermeld dat op het huidig ogenblik van toepassing is bij uitkering van het inkomen in de woonstaat van de genieter.

In de laatste kolom "Conclusie met betrekking tot heffingsbevoegdheid" wordt weergegeven welke Staat, de woonstaat respectievelijk de bronstaat, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag bevoegd is om belasting te heffen over de beoogde inkomsten en welke paragraaf van artikel 18 van toepassing is bij de beoordeling van de heffingsbevoegdheid.


C. Toelichting bij de staalkaart met betrekking tot inkomsten van Belgische oorsprong

In de staalkaart die als bijlage 2 toegevoegd is aan onderhavige circulaire en die betrekking heeft op grensoverschrijdende situaties waarbij inkomsten van Belgische oorsprong worden toegekend aan inwoners van Nederland, is België "bronstaat" en Nederland "woonstaat".

1. Aard van het inkomen

37. De inkomsten van Belgische oorsprong zijn, naargelang de aard van het inkomen, in de staalkaart onderverdeeld in de volgende drie rubrieken.

I. Aanvullende pensioenen

Het betreft pensioenen die naast het wettelijk pensioen worden uitgekeerd en die op vrijwillige basis zijn gevormd met werkgeversbijdragen en/of persoonlijke bijdragen.


Terzake gaat het om de volgende aanvullende pensioenen:
  • pensioenfondsen, gratis pensioenen en bedrijfsleidersverzekeringen
  • groepsverzekeringen
  • individuele levensverzekeringen
  • pensioensparen


II. Sociale zekerheid

Het betreft hier pensioenen en uitkeringen die verplicht zijn gevormd overeenkomstig de wetgeving inzake sociale zekerheid.


Terzake gaat het om de volgende wettelijke pensioenen en uitkeringen :
  • rust- en overlevingspensioenen
  • ziekte- en invaliditeitsuitkeringen
  • werkloosheidsuitkeringen
  • brugpensioenen
  • vergoedingen wegens tijdelijke ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten
  • vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten


Hierbij wordt opgemerkt dat rust- en overlevingspensioenen toegekend aan gewezen zelfstandigen in het nieuwe Verdrag eveneens onder artikel 18 vallen en niet langer onder het restartikel. Rust- en overlevingspensioenen van de overheidssector vallen daarentegen onder de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2 van het Verdrag, met uitzondering van de in paragraaf 3 van dat artikel bedoelde pensioenen betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht overheidsbedrijf.

III. Extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale zekerheid

Het betreft hier uitkeringen die op vrijwillige basis door de werkgever worden gevormd naast de wettelijk verplichte sociale zekerheidsuitkeringen.

Terzake gaat het in principe uitsluitend om extra-wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten.

Zoals reeds aangehaald in onderdeel III.B.2 van onderhavige circulaire, vallen bepaalde extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale zekerheid niet onder het toepassingsgebied van artikel 18 maar van artikel 15 van het Verdrag.


Het betreft inzonderheid de hierna volgende extra-wettelijke uitkeringen:
  • ziekte- en invaliditeitsuitkeringen
  • werkloosheidsuitkeringen
  • brugpensioenen
  • vergoedingen wegens tijdelijke ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroeps- ziekten.


2. Inkomstenfiche

38. De kolom "Inkomstenfiche" vermeldt het nummer van de desbetreffende inkomstenfiche, gevolgd door de kenletter waaronder het betrokken inkomen is vermeld.

De inkomstenfiche die wordt gebruikt, is afhankelijk van de aard van het inkomen. Hierna volgt een overzicht van de diverse momenteel van toepassing zijnde inkomstenfiches.

  • fiche 281.10 - bezoldigingen van werknemers
  • fiche 281.11 - pensioenen en ermede gelijkgestelde sommen
  • fiche 281.12 - vervangingsinkomen (ziekte- en invaliditeitsverzekering)
  • fiche 281.13 - werkloosheidsuitkeringen en brugpensioen
  • fiche 281.14 - vervangingsinkomen - verzekeringsinstellingen
  • fiche 281.15 - inkomsten uit pensioensparen
  • fiche 281.16 - wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid


3. Fiscale faciliëring bij opbouw in de bronstaat

39. Met betrekking tot de voorwaarde van fiscale faciliëring bij opbouw in de bronstaat, wordt opgemerkt dat deze voorwaarde enkel geldt voor de in artikel 18 bedoelde inkomsten van eerste categorie en niet van toepassing is voor de overige inkomsten, zoals met name de in artikel 18 bedoelde inkomsten tweede categorie evenals de inkomsten die ressorteren onder het toepassingsgebied van artikel 15 of 21 van het Verdrag. Dit wordt in de staalkaart aangeduid door middel van de afkorting "n.v.t." (d.w.z. niet van toepassing).


4. Fiscale behandeling bij uitkering in de woonstaat

40. Aan de tweede voorwaarde voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing is onder meer voldaan indien de inkomsten van Belgische oorsprong in Nederland niet worden belast tegen het progressief tarief, maar belast worden in box 3.

Een inkomen als bedoeld in "box "3" wordt belast tegen een vast tarief van 30 procent.


5. Conclusie met betrekking tot de heffingsbevoegdheid

41. Voor wat betreft aanvullende pensioenen van Belgische oorsprong betaald aan inwoners van Nederland, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen uitkeringen in de vorm van een rente enerzijds en pensioenkapitalen en afkoopwaarden anderzijds.

42. Wat de uitkeringen in de vorm van een rente betreft, is steeds de hoofdregel van toepassing met name belastingheffing in de woonstaat Nederland.

Dergelijke uitkeringen komen niet in aanmerking voor een bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18 aangezien renten in de woonstaat Nederland belast worden tegen het progressief tarief.

43. Met betrekking tot pensioenkapitalen en afkoopwaarden van aanvullende pensioenen, geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing.

Dergelijke inkomsten komen ook in aanmerking voor toepassing van de bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18 indien de inkomsten enerzijds fiscaal gefacilieerd zijn opgebouwd in de bronstaat België en anderzijds niet tegen het progressief tarief worden belast in de woonstaat Nederland.

Aan beide voorwaarden is in het bijzonder voldaan voor pensioenkapitalen of afkoopwaarden van pensioensparen. Hierbij wordt opgemerkt dat laatstgenoemde inkomsten slechts belastbaar zijn in België als bronstaat op voorwaarde dat de 25.000 EUR grens wordt overschreden[15].

Bij niet-overschrijding van laatstgenoemde grens blijft de hoofdregel van toepassing, met name belastingheffing in de woonstaat Nederland.

De pensioenkapitalen of afkoopwaarden die in Nederland tegen progressief tarief worden belast, komen bijgevolg niet in aanmerking voor de bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18. Het betreft in het bijzonder pensioenkapitalen van pensioenfondsen, gratis pensioenen en bedrijfsleidersverzekeringen enerzijds en pensioenkapitalen of afkoopwaarden van groepsverzekeringen anderzijds.

Indien echter de pensioenkapitalen of afkoopwaarden worden uitbetaald vóór de normale ingangsdatum, met name vóór de datum die in het desbetreffende contract is bepaald, mag België als bronstaat belasting heffen in toepassing van paragraaf 3 van artikel 18.

Stel dat een inwoner van Nederland die in België is tewerkgesteld, op 58-jarige leeftijd met brugpensioen gaat. In het kader van zijn tewerkstelling is hij aangesloten bij een door zijn werkgever afgesloten groepsverzekering. In het groepsverzekeringscontract is bepaald dat betrokkene recht heeft op uitkeringen op het ogenblik dat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

Wanneer hij op het ogenblik van zijn brugpensionering op 58-jarige leeftijd opteert voor de uitbetaling van de groepsverzekering in de vorm van een kapitaal, is bijgevolg paragraaf 3 van artikel 18 van toepassing. Voor de toepassing van de in paragraaf 3 voorziene bronstaatheffing is de contractuele datum determinerend en niet de datum van brugpensionering.

44. De aandacht wordt erop gevestigd dat kapitalen of afkoopwaarden van individuele levensverzekeringen niet vallen onder de toepassing van artikel 18 van het Verdrag, maar artikel 21. Overeenkomstig de bepalingen van laatstgenoemd artikel zijn dergelijke inkomsten exclusief belastbaar in de woonstaat Nederland mits de woonstaat ook effectief belasting heft. In geval in Nederland geen effectieve belastingheffing plaatsvindt, kan België als bronstaat belasting heffen. Indien ingevolge het overgangsrecht een gehele of gedeeltelijke vrijstelling geldt in Nederland, kan België bijgevolg belasting heffen. Met "overgangsrecht" wordt bedoeld het in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen recht dat betrekking heeft op de overgang van de Wet inkomstenbelasting 1964 naar de Wet inkomstenbelasting 2001.

45. Wat betreft pensioenen en uitkeringen ter uitvoering van een stelsel inzake sociale zekerheid (cf. rubriek II in de staalkaart) geldt als uitgangspunt dat de heffingsbevoegdheid is toegekend aan Nederland als woonstaat overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf b.

Dergelijke inkomsten komen niet in aanmerking voor de toepassing van de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing aangezien de inkomsten in de woonstaat Nederland tegen het progressief tarief worden belast.

Bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen kunnen echter belastbaar zijn in België in toepassing van de uitzonderingsregel vervat in paragraaf 6 van artikel 18. Het betreft inzonderheid de volgende wettelijke uitkeringen: ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen (met name het deel werkloosheidsuitkering) en vergoedingen wegens gedeeltelijke (tijdelijke of blijvende) ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten.

46. Tenslotte, wat betreft de extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale zekerheid, met name de vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten, dient met het oog op de toekenning van de heffingsbevoegdheid een onderscheid te worden gemaakt naargelang de dienstbetrekking al dan niet is stopgezet.

Bij stopzetting van de dienstbetrekking ressorteert laatstgenoemde vergoeding onder de toepassing van artikel 18 van het Verdrag. Aangezien de in paragraaf 2 van artikel 18 voorziene bronstaatheffing niet van toepassing kan zijn vermits de vergoeding in de woonstaat Nederland tegen het progressief tarief wordt belast, is steeds de hoofdregel van toepassing met name belastingheffing in de woonstaat Nederland.

Tevens wordt opgemerkt dat de uitzonderingsregel vervat in paragraaf 6 van artikel 18 niet van toepassing is voor extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale zekerheid.

In geval van niet-stopzetting van de dienstbetrekking, daarentegen, is artikel 15 van het Verdrag van toepassing. Overeenkomstig de bepalingen van laatstgenoemd artikel is België als werkstaat heffingsbevoegd behoudens de in artikel 15 voorziene uitzonderingen, met name de 183-dagenregel en de uitzonderingsregel voor een dienstbetrekking aan boord van een schip, binnenschip of luchtvaartuig.


6. Bedrijfsvoorheffing

47. Wanneer uit de staalkaart blijkt dat België heffingsbevoegd is als bronstaat respectievelijk werkstaat, is de schuldenaar van het inkomen eveneens onderworpen aan de regels die gelden inzake bedrijfsvoorheffing. Terzake gelden de regels die zijn opgenomen in Bijlage III bij het Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.


D. Toelichting bij de staalkaart met betrekking tot inkomsten van Nederlandse oorsprong

In de staalkaart die als bijlage 3 is toegevoegd aan onderhavige circulaire en die betrekking heeft op grensoverschrijdende situaties waarbij inkomsten van Nederlandse oorsprong worden toegekend aan inwoners van België, is Nederland "bronstaat" en België "woonstaat".


1. Aard van het inkomen

48. De inkomsten van Nederlandse oorsprong zijn, naargelang de aard van het inkomen, in de staalkaart onderverdeeld in de volgende vier rubrieken.

I. Pensioenen
Terzake gaat het om de volgende pensioenen van Nederlandse oorsprong:
  • collectieve pensioenen bij pensioenfondsen
  • uitkeringen uit B polissen
  • uitkeringen uit C polissen
  • eigen beheer
  • beroepspensioenregeling

De uitdrukkingen B- en C polissen stammen uit de Nederlandse Pensioen- en spaarfondsenwet.

Artikel 1, vierde lid, onderdeel b biedt een werkgever de mogelijkheid een overeenkomst tot collectieve pensioenvoorzieningen met een gekwalificeerde verzekeraar af te sluiten. Artikel 1, vierde lid, onderdeel c anderdeels, strekt ertoe de mogelijkheid te bieden dat personen verbonden aan een onderneming door hun werkgever geheel of ten dele in staat worden gesteld individueel een overeenkomst ter verzekering van hun pensioen met een verzekeraar af te sluiten. B-polissen zijn derhalve op collectieve basis gevormd en C-polissen op individuele basis.

Pensioenen in eigen beheer zijn pensioentoezeggingen vanwege een werkgever (NV of BV) aan personen verbonden aan zijn onderneming die houder zijn van aandelen welke ten minste 10 percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. Het betreft de in eigen beheer gehouden pensioentoezeggingen die zijn bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c van de voormelde Pensioen- en spaarfondsenwet (het betreft hoofdzakelijk door directeuren/aandeelhouders bij hun eigen vennootschap gevormde pensioenen).

Pensioenen in het kader van een "beroepspensioenregeling" zijn pensioenen betaald in het kader van een verplichte regeling die van toepassing is voor bepaalde vrije beroepen (zoals advocaten, apothekers, artsen, enz…).

II. Lijfrenten

Volgens de Nederlandse belastingwet is een lijfrente een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen.

Naargelang de soort verzekerde uitkering, worden in de staalkaart volgende lijfrenten onderscheiden :
  • oudedagslijfrente;
  • nabestaandenlijfrente;
  • lijfrente voor invalide kinderen.
III. Particuliere verzekeringen

Hiermee worden bedoeld particuliere verzekeringen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval.

IV. Sociale zekerheid

Het betreft pensioenen en uitkeringen die overeenkomstig de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving worden toegekend op grond van de hierna volgende wetten.


AAW Algemene arbeidsongeschiktheidswet
Anw Algemene nabestaandenwet
AOW Algemene ouderdomswet
Wajong Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
WAO Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
WW Werkloosheidswet
ZW Ziektewet
Opmerking
In de staalkaart wordt met de term "reguliere termijnen" een periodieke uitkering bedoeld.


2. Loonbelastingkaart

49. Voor elk in de staalkaart opgenomen inkomen wordt gepreciseerd onder welke code het inkomen vermeld is op de loonbelastingkaart (in de staalkaart afgekort als "LBkaart").


3. Fiscale faciliëring bij opbouw in de bronstaat

50. Met betrekking tot de voorwaarde van fiscale faciliëring bij opbouw in de bronstaat, wordt opgemerkt dat deze voorwaarde enkel geldt voor de in artikel 18 bedoelde inkomsten eerste categorie (zie punt II hierboven) en niet van toepassing is voor de overige inkomsten, zoals met name de in artikel 18 bedoelde inkomsten tweede categorie evenals de inkomsten die ressorteren onder het toepassingsgebied van artikel 21 van het Verdrag. Dit wordt in de staalkaart aangeduid door middel van de afkorting "n.v.t." (d.w.z. niet van toepassing).


4. Fiscale behandeling bij uitkering in de woonstaat

51. Aan de tweede voorwaarde voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing is in het geval van België in principe voldaan indien de inkomsten van Nederlandse oorsprong in België hetzij afzonderlijk belastbaar zijn in toepassing van artikel 171 WIB 92, hetzij niet belastbaar zijn.

52. Wat betreft C polissen die in het individueel voordeel van de werknemers zijn gesloten en die naar Belgische normen worden gelijkgesteld met een individueel levensverzekeringscontract, zijn de uitkeringen hiervan in België niet belastbaar en dit om de hierna vermelde reden.

Kapitalen, afkoopwaarden en renten van individuele levensverzekeringscontracten zijn in België slechts belastbaar indien minstens één van de erop betrekking hebbende premies ten name van de verzekerde van het belastbare inkomen in mindering is gebracht of tot een belastingvermindering aanleiding heeft gegeven. Aangezien dit voor de premies die aan een in Nederland gevestigde maatschappij zijn betaald, niet het geval kan zijn (in de huidige stand van de Belgische interne wetgeving dienen de premies daartoe immers aan een in België gevestigde maatschappij te zijn betaald), zijn de uitkeringen niet belastbaar.

53. Pensioenen van collectieve pensioenregelingen (uitkeringen uit B polissen en pensioenfondsen) en van pensioenregelingen in eigen beheer worden geacht in principe pensioenen te zijn die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, zodat deze overeenkomstig artikel 34, §1, 1° WIB 92 als pensioen belastbaar zijn.

54. Voor wat betreft de in de staalkaart vermelde lijfrenten van Nederlandse oorsprong - met name oudedagslijfrenten, nabestaandenlijfrenten en lijfrenten voor invalide kinderen - die gevormd zijn met premies, zijn de uitkeringen in België niet belastbaar en dit om dezelfde reden als hiervoor is aangehaald met betrekking tot de uitkeringen uit C polissen.

55. Wat betreft de in de staalkaart vermelde inkomsten van Nederlandse oorsprong die in België belastbaar zijn tegen het progressief tarief, heeft Nederland geen heffingsbevoegdheid als bronstaat.


5. Conclusie met betrekking tot de heffingsbevoegdheid

56. Met betrekking tot de pensioenen van Nederlandse oorsprong vermeld in rubriek I van de staalkaart, geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing d.b. dat België als woonstaat belasting mag heffen onder voorbehoud van de eventuele toepassing van de verdragsbepalingen betreffende de vermijding van dubbele belasting (zie punt V hiervoor).

57. Dergelijke uitkeringen kunnen in aanmerking komen voor de in paragraaf 2 van artikel 18 bedoelde bronstaatheffing indien de pensioenen in de bronstaat Nederland fiscaal gefacilieerd zijn opgebouwd en bij uitkering in de woonstaat België niet tegen het progressief tarief belastbaar zijn.

Aan beide voorwaarden is voldaan voor de volgende inkomsten :
  • afkoopwaarden van collectieve pensioenen bij pensioenfondsen en B polissen, van pensioenregelingen in eigen beheer en beroepspensioenregelingen (indien vereffening op bepaalde tijdstippen);
  • uitkeringen uit C polissen (zowel reguliere termijnen als afkoopwaarden).

Hierbij wordt opgemerkt dat laatstgenoemde inkomsten slechts belastbaar zijn in de bronstaat Nederland op voorwaarde dat de 25.000 EUR grens wordt overschreden[16].

Bij niet-overschrijding van de 25.000 EUR grens blijft de hoofdregel van toepassing, met name belastingheffing in de woonstaat België.

58. Indien echter de in rubriek I van de staalkaart vermelde pensioenen van Nederlandse oorsprong worden afgekocht vóór de normale ingangsdatum, met name vóór de datum die in het desbetreffende contract is bepaald, mag Nederland als bronstaat belasting heffen in toepassing van paragraaf 3 van artikel 18.

De aandacht wordt erop gevestigd dat sinds 5 februari 1994 in Nederland een afkoopverbod geldt voor collectieve pensioenen bij pensioenfondsen, pensioenen in de vorm van B- en C-polissen en pensioenen in eigen beheer.

59.Voor lijfrenten van Nederlandse oorsprong geldt als uitgangspunt eveneens een woonstaatheffing. Dit betekent dat België als woonstaat belasting mag heffen.

Nederlandse lijfrenten komen ook in aanmerking voor de in paragraaf 2 van artikel 18 bedoelde bronstaatheffing aangezien lijfrenten fiscaal gefacilieerd zijn opgebouwd in de bronstaat Nederland (met uitzondering van de niet gefacilieerde lijfrenten zoals vermeld in rubriek II.1.c in de staalkaart) en in de woonstaat België niet belastbaar zijn. Uiteraard dient ook in dit geval aan de 25.000 EUR grens te zijn voldaan.

Indien echter de lijfrenten worden afgekocht vóór het eerste van de in paragraaf 7 van artikel 18 bedoelde tijdstippen, mag Nederland als bronstaat belasting heffen in toepassing van de bepalingen van paragraaf 3 van artikel 18 ongeacht het feit of de voorwaarden voor bronstaatheffing als bedoeld in artikel 18 paragraaf 2 zijn vervuld.

60. Met betrekking tot particuliere verzekeringen van Nederlandse oorsprong, dient met het oog op de belastingheffing een onderscheid te worden gemaakt tussen uitkeringen in de vorm van termijnen enerzijds en kapitaaluitkeringen anderzijds.

Voor eerstgenoemde uitkeringen (termijnen) geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing.

De uitkeringen die in de woonstaat België niet tegen het progressief tarief belastbaar zijn, komen in aanmerking voor de in paragraaf 2 van artikel 18 bedoelde bronstaatheffing op voorwaarde dat de 25.000 EUR grens wordt overschreden.

De kapitaaluitkeringen daarentegen vallen onder de toepassing van artikel 21 van het Verdrag. Op grond van de bepalingen van laatstgenoemd artikel wordt de heffingsbevoegdheid toegekend aan België als woonstaat.

61. Wat betreft pensioenen en uitkeringen ter uitvoering van een stelsel inzake sociale zekerheid (cf. rubriek IV in de staalkaart) geldt als uitgangspunt dat de heffingsbevoegdheid is toegekend aan België als woonstaat overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf b van het Verdrag.

Laatstgenoemde pensioenen en uitkeringen komen niet in aanmerking voor de toepassing van de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing aangezien deze inkomsten in de woonstaat België belast worden tegen het progressief tarief.

Bepaalde sociale zekerheidsuitkeringen zijn echter belastbaar in Nederland in toepassing van de uitzonderingsregel vervat in paragraaf 6 van artikel 18. Het betreft in het bijzonder de uitkeringen toegekend in het kader van de WW (Werkloosheidswet) , ZW (Ziektewet) en WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering).

Opmerking

62. Voor wat betreft de inkomsten van Nederlandse oorsprong waarop de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing van toepassing is en die een periodiek karakter dragen, wordt hierbij opgemerkt dat die inkomsten - gedurende de twee kalenderjaren na de inwerkingtreding van het Verdrag - in de bronstaat Nederland worden vrijgesteld ingevolge het amendement[17] op de Nederlandse goedkeuringswet (zie "punt V. Vermijding dubbele belasting" hiervoor).


E. Bijzondere gevallen

1. Opzeggingsvergoeding

63. Inwoners van België die een opzeggingsvergoeding worden toegekend door hun Nederlandse werkgever, kunnen - naast de mogelijkheid om de opzeggingsvergoeding contant te laten uitkeren - ervoor opteren om de opzeggingsvergoeding door de werkgever te laten storten bij een verzekeringsinstelling als koopsompremie in het kader van een lijfrenteverzekering.

64. De fiscale consequenties van beide mogelijkheden worden hierna toegelicht.

Mogelijkheid 1: Contante uitbetaling van opzeggingsvergoeding

65. Ingeval de opzeggingsvergoeding contant wordt uitgekeerd, is Nederland als werkstaat heffingsbevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van het Verdrag.

Overeenkomstig artikel 23, paragraaf 1, a van het Verdrag, is dit inkomen in België vrijgesteld van belasting mits het in Nederland effectief is belast. Volgens diezelfde bepaling mag dit vrijgesteld inkomen in België in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het belastingtarief dat van toepassing is op de overige in België belastbare inkomsten (vrijstelling met progressievoorbehoud). Bijgevolg moet dit inkomen in de Belgische aangifte in de personenbelasting worden aangegeven als een in het buitenland behaald inkomen.

Indien betrokkene dus opteert voor de contante uitbetaling van de opzeggingsvergoeding is die vergoeding in principe in Nederland belastbaar en mag België dit inkomen enkel in aanmerking nemen voor de toepassing van het bovenvermelde progressievoorbehoud.

Mogelijkheid 2 : Opzeggingsvergoeding wordt gestort in kader van lijfrenteverzekering

66. In deze hypothese moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee afzonderlijke belastbare feiten.

67. Het eerste belastbaar feit vormt de toekenning van de opzeggingsvergoeding.

Zoals hierboven reeds werd vermeld, is Nederland krachtens artikel 15 van het Verdrag als werkstaat heffingsbevoegd en dient België als woonstaat dit inkomen vrij te stellen - in toepassing van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag - indien dit inkomen effectief is belast in Nederland.

Indien de opzeggingsvergoeding niet contant wordt uitbetaald, maar wordt vervangen door een recht op periodieke uitkeringen (zoals het storten van een opzeggingsvergoeding in het kader van een lijfrenteverzekering, de aankoop van een "stamrecht"[18]) vindt er op het ogenblik van toekenning van het recht (aanspraak) echter geen belastingheffing plaats volgens de interne Nederlandse wetgeving. De belastingheffing met betrekking tot de opzeggingsvergoeding wordt aldus uitgesteld en niet het bedrag van de opzeggingsvergoeding wordt belast, maar de periodieke uitkeringen uit de lijfrenteverzekering.

De opzeggingsvergoeding wordt derhalve niet effectief belast in Nederland en bijgevolg mag België dit inkomen belasten in toepassing van artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag.

68. Het tweede belastbaar feit ontstaat op het ogenblik van de uitkeringen uit de lijfrenteverzekering.

69. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de periodieke uitkeringen al dan niet voldoen aan de definitie van lijfrente als bedoeld in paragraaf 7 van artikel 18 van het Verdrag.

1. Eerste hypothese

70. In de veronderstelling dat de periodieke uitkeringen voldoen aan de definitie van lijfrente zoals bepaald in paragraaf 7 van artikel 18, geldt als uitgangspunt dat de periodieke uitkeringen belastbaar zijn in de woonplaatsstaat, in casu België, in toepassing van artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf a.

1.1 Overschrijding 25.000 EUR grens

De periodieke uitkeringen komen ook in aanmerking voor de bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18 op voorwaarde dat de 25.000 EUR grens wordt overschreden[19].

In geval van overschrijding van de 25.000 EUR grens is Nederland in principe ook heffingsbevoegd. De lijfrente-uitkeringen zijn in dat geval in Nederland belastbaar tegen het progressief tarief (zie ook opmerking sub D.5. hiervoor).

1.2 Niet-overschrijding 25.000 EUR grens

Bij niet-overschrijding van de 25.000 EUR grens, is België als woonstaat exclusief heffingsbevoegd in toepassing van artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf a van het Verdrag.

De lijfrente-uitkering is belastbaar als roerend inkomen op grond van de artikelen 17 §1, 4° en 20 WIB 92. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat het belastbaar bedrag wordt vastgesteld op 3% van het afgestane kapitaal. Dergelijk roerend inkomen wordt belast aan het afzonderlijk tarief van 15 procent, in toepassing van artikel 171, 2° bis (a) WIB 92[20].

In dit geval wordt enkel het deel dat het roerend inkomen vertegenwoordigt, belast. Het deel van de lijfrente dat bestaat uit terugbetaling van het afgestane kapitaal heeft reeds zijn belastingregime ondergaan op de ogenblik van de afstand ervan en wordt bijgevolg niet meer belast op het ogenblik van de periodieke uitkering.

2. Tweede hypothese

71. In de veronderstelling dat de periodieke uitkeringen niet voldoen aan de definitie van lijfrente zoals bepaald in paragraaf 7 van artikel 18 van het Verdrag (bijvoorbeeld indien het geen vaste som betreft), wordt de aandacht erop gevestigd dat de Belgische en Nederlandse belastingautoriteiten hieromtrent momenteel een verschillend standpunt innemen.

De Belgische belastingadministratie is van oordeel dat dergelijke uitkeringen ressorteren onder de toepassing van artikel 21 van het Verdrag en dat bijgevolg België als woonstaat heffingsbevoegd is.

De Nederlandse belastingadministratie is daarentegen van mening dat artikel 15 van het Verdrag van toepassing is en de heffingsbevoegdheid derhalve aan Nederland als werkstaat is toegekend.

Dergelijke situaties kunnen in voorkomend geval aanleiding geven tot toepassing van de procedure voor onderling overleg overeenkomstig artikel 28 van het Verdrag.


2. Uitkering in het kader van "VROM-B" regeling

72. Met "VROM-B" regeling wordt bedoeld "Vertrekregeling voor in België woonachtige oudere medewerkers van Philips, werkzaam in Nederland".Het betreft hier uitkeringen ter aanvulling van de Belgische werkloosheidsuitkering die - voor zover en zolang betrokkene werkloos is in de zin van de Belgische werkloosheidswetgeving - Philips Nederland jaarlijks verstrekt tot de voor betrokkene geldende pensioengerechtigde leeftijd.

73. Wat de verdragsrechtelijke kwalificatie betreft, vallen de uitkeringen die in het kader van de "VROM-B" regeling worden toegekend onder het toepassingsgebied van artikel 18 van het Verdrag aangezien de dienstbetrekking is beëindigd.

74. Naar analogie met wettelijke brugpensioenen van Belgische oorsprong, met name het deel betaald door de werkgever, vallen de uitkeringen in het kader van de "VROM-B"-regeling onder de toepassing van paragraaf 1, subparagraaf a van artikel 18 van het Verdrag. Overeenkomstig laatstvermelde verdragsbepalingen wordt de heffingsbevoegdheid met betrekking tot deze uitkeringen toegekend aan België als woonstaat.

Uitkeringen in het kader van de "VROM-B" regeling komen niet in aanmerking voor de toepassing van de in paragraaf 2 van artikel 18 voorziene belastingheffing in de bronstaat Nederland aangezien de uitkeringen in de woonstaat België belastbaar zijn tegen de normale progressieve tarieven.


VII. VOORBEELDEN

De voorbeelden hierna betreffen uitkeringen waarvan de rechten gedeeltelijk zijn opgebouwd onder het belastingverdrag van 19 oktober 1970, en gedeeltelijk onder het nieuwe belastingverdrag.


Casus 1 : Belgische groepsverzekering

75. Een inwoner van Nederland is sedert 1990 in België tewerkgesteld. Zijn Belgische werkgever heeft van bij de aanvang van de tewerkstelling van betrokkene bijdragen gestort in het kader van een in België afgesloten groepsverzekering.

Het groepsverzekeringscontract gaat in op 31 december 2005. De maandelijkse rente bedraagt 2.500 EUR, hetzij 30.000 EUR op jaarbasis.

76. Wat betreft de fiscale consequenties van de uitkeringen uit de groepsverzekering, dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de werknemer overeenkomstig de bepalingen van het oud Verdrag al dan niet in aanmerking kwam voor het statuut van grensarbeider.

I. Betrokkene had het statuut van grensarbeider onder het oud Verdrag (normaliter inkomsten tot en met 2002)

77. Indien betrokkene opteert voor een uitkering in de vorm van een rente, is steeds de woonstaat Nederland heffingsbevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1. België heeft geen heffingsbevoegdheid als bronstaat op grond van paragraaf 2 omdat één van de voorwaarden niet is voldaan : groepsverzekeringen die worden uitgekeerd in de vorm van een rente zijn in Nederland belastbaar tegen het progressief tarief.

78. In geval de groepsverzekering in de vorm van een kapitaal wordt uitgekeerd op de normale contractdatum (in casu 31 december 2005), is de woonstaat Nederland heffingsbevoegd in toepassing van artikel 18, paragraaf 1. De in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing is niet van toepassing aangezien kapitaaluitkeringen van een groepsverzekering in Nederland belastbaar zijn tegen het progressief tarief.

79. Indien betrokkene ervoor opteert om het pensioenkapitaal te laten uitbetalen vóór de normale ingangsdatum, met name vóór 31 december 2005, is de bronstaatheffing als bedoeld in paragraaf 3 van artikel 18 van toepassing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit, enerzijds, Nederland voor wat betreft het deel dat is opgebouwd vóór 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene het statuut van grensarbeider had en derhalve belastbaar was in de woonstaat Nederland) en anderzijds, België voor wat betreft het pensioenkapitaal dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene in de werkstaat België belastbaar is ingevolge de opheffing van de grensarbeidersregeling onder het nieuwe Verdrag).

Uit de samenlezing van de paragrafen 3 en 4 van artikel 18 van het Verdrag en de in artikel 18 gehanteerde uitdrukking "indien en voor zover" dient een omdeling (volgens de regel van 3) te worden gedaan van het pensioenkapitaal.

In de veronderstelling dat het pensioenkapitaal wordt uitbetaald op 31 december 2004, is enerzijds Nederland heffingsbevoegd ten belope van twaalf veertienden (d.i. de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 2002) en, anderzijds, België ten belope van twee veertienden (d.i. de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004).

II. Betrokkene had niet het statuut van grensarbeider onder het oud Verdrag

80. Indien betrokkene opteert voor een uitkering in de vorm van een 'rente, is steeds de woonstaat Nederland heffingsbevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1. België heeft geen heffingsbevoegdheid als bronstaat op grond van paragraaf 2 omdat één van de voorwaarden niet is voldaan : groepsverzekeringen die worden uitgekeerd in de vorm van een rente zijn in Nederland belastbaar tegen het progressief tarief.

81. In geval de groepsverzekering in de vorm van een kapitaal wordt uitgekeerd op de normale contractdatum (in casu 31 december 2005), is de woonstaat Nederland heffingsbevoegd in toepassing van artikel 18, paragraaf 1. België heeft geen heffingsbevoegdheid op grond van paragraaf 2 aangezien één van de voorwaarden niet is voldaan : groepsverzekeringen die worden uitgekeerd in de vorm van een kapitaal zijn in Nederland belastbaar tegen het progressief tarief.

82. Indien betrokkene ervoor opteert om het pensioenkapitaal te laten uitbetalen vóór de normale ingangsdatum, met name vóór 31 december 2005, is de bronstaatheffing als bedoeld in paragraaf 3 van artikel 18 van toepassing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit België in zoverre aldaar fiscale faciliëring is genoten.

In tegenstelling tot de situatie waarbij betrokkene het statuut van grensarbeider had, dient hier geen omdeling te worden gedaan van het pensioenkapitaal en is bijgevolg het totale pensioenkapitaal belastbaar in België.


Casus 2 : Nederlandse B-polis

83. Een inwoner van België is sedert 1990 in Nederland tewerkgesteld. Zijn Nederlandse werkgever heeft van bij de aanvang van de tewerkstelling van betrokkene bijdragen gestort in het kader van een B-polis.

In het contract is bepaald dat de B-polis ingaat op 31 december 2005. De maandelijkse rente bedraagt 2.500 EUR, hetzij 30.000 EUR op jaarbasis.

84. Wat betreft de fiscale consequenties van de uitkeringen uit de B-polis, dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de werknemer overeenkomstig de bepalingen van het oud Verdrag al dan niet het statuut van grensarbeider had.

I. Betrokkene had het statuut van grensarbeider onder het oud Verdrag (normaliter inkomsten tot en met 2002)

85. Indien betrokkene opteert voor een uitkering in de vorm van een reguliere termijn, is steeds de woonstaat België heffingsbevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1. Nederland heeft geen heffingsbevoegdheid op grond van paragraaf 2 omdat één van de voorwaarden niet is voldaan : B-polissen die worden uitgekeerd in de vorm van reguliere termijnen zijn in België belastbaar tegen het progressief tarief.

86. In geval de B-polis in de vorm van een kapitaal wordt uitgekeerd op de normale contractdatum (in casu 31 december 2005), geldt als uitgangspunt dat België als woonstaat heffingsbevoegd is in toepassing van artikel 18, paragraaf 1.

87. De kapitaaluitkeringen uit een B-polis die in de woonstaat België niet tegen het progressief tarief belastbaar zijn[21], komen in aanmerking voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit, enerzijds, België voor wat betreft het deel dat is opgebouwd vóór 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene het statuut van grensarbeider had en derhalve belastbaar was in de woonstaat België) en, anderzijds, Nederland voor wat betreft het pensioenkapitaal dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene in de werkstaat Nederland belastbaar is ingevolge de opheffing van de grensarbeidersregeling onder het nieuwe Verdrag). Uit de samenlezing van de paragrafen 2 en 4 van artikel 18 van het nieuwe Verdrag en de in laatstvermelde paragrafen gehanteerde uitdrukking "indien en voor zover" dient een omdeling (volgens de regel van 3) te worden gedaan van het pensioenkapitaal.

Hieruit volgt dat in principe België heffingsbevoegd zou zijn ten belope van twaalf vijftienden (d.i. de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 2002) en Nederland ten belope van drie vijftienden (d.i. de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2005). Aangezien echter in dit geval de 25.000 EUR drempel niet is overschreden (drie vijftienden van 30.000 EUR), is het totale bedrag belastbaar in de woonstaat België.

88. Indien betrokkene ervoor opteert om het pensioenkapitaal te laten uitbetalen vóór de normale ingangsdatum, met name vóór 31 december 2005, is de bronstaatheffing als bedoeld in paragraaf 3 van artikel 18 van toepassing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit, enerzijds, België voor wat betreft het deel dat is opgebouwd vóór 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene het statuut van grensarbeider had en derhalve belastbaar was in de woonstaat België) en, anderzijds, Nederland voor wat betreft het pensioenkapitaal dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2003 (d.i. tijdens de periode dat betrokkene in de werkstaat Nederland belastbaar is ingevolge de opheffing van de grensarbeidersregeling onder het nieuwe Verdrag). Uit de samenlezing van de paragrafen 3 en 4 van artikel 18 van het nieuwe Verdrag en de in paragraaf 4 gehanteerde uitdrukking "indien en voor zover" dient een omdeling (volgens de regel van 3) te worden gedaan van het pensioenkapitaal.

In de veronderstelling dat het pensioenkapitaal wordt uitbetaald op 31 december 2004, is België heffingsbevoegd ten belope van twaalf veertienden (d.i. de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 2002) en Nederland ten belope van twee veertienden (d.i. de periode van 1 januari 2003 tot 31 december 2004).

II. Betrokkene had niet het statuut van grensarbeider onder het oud Verdrag

89. Indien betrokkene opteert voor een uitkering in de vorm van een reguliere termijn, is steeds de woonstaat België heffingsbevoegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, paragraaf 1. Nederland heeft geen heffingsbevoegdheid op grond van paragraaf 2 omdat één van de voorwaarden niet is voldaan : B-polissen die worden uitgekeerd in de vorm van reguliere termijnen zijn in België belastbaar tegen het progressief tarief.

90. In geval de B-polis in de vorm van een kapitaal wordt uitgekeerd op de normale contractdatum (in casu 31 december 2005), geldt als uitgangspunt dat België als woonstaat heffingsbevoegd is in toepassing van artikel 18, paragraaf 1.

91. De kapitaaluitkeringen uit een B-polis die in de woonstaat België niet tegen het progressief tarief belastbaar zijn[22], komen in aanmerking voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit Nederland in zoverre aldaar fiscale faciliëring is genoten.

In tegenstelling tot de situatie waarbij betrokkene het statuut van grensarbeider had, dient hier geen omdeling te worden gedaan van het pensioenkapitaal. Bijgevolg is het totale pensioenkapitaal belastbaar in Nederland aangezien ook de 25.000 EUR grens is overschreden (immers 30.000 EUR op jaarbasis).

92. Indien betrokkene ervoor opteert om het pensioenkapitaal te laten uitbetalen vóór de normale ingangsdatum, met name vóór 31 december 2005, is de bronstaatheffing als bedoeld in paragraaf 3 van artikel 18 van toepassing.

In toepassing van de in paragraaf 4 van artikel 18 voorziene "bronregel" of "sourcing-rule" wordt het pensioenkapitaal geacht afkomstig te zijn uit Nederland in zoverre aldaar fiscale faciliëring is genoten.

In tegenstelling tot de situatie waarbij betrokkene het statuut van grensarbeider had, dient hier geen omdeling te worden gedaan van het pensioenkapitaal en is bijgevolg het totale pensioenkapitaal belastbaar in Nederland.


VIII. AFTREKBAARHEID VAN BIJDRAGEN AAN PENSIOENREGELINGEN

93. In geval van detachering van werknemers voorziet artikel 26, paragraaf 7 van het Verdrag in een aftrek voor pensioenpremies en -bijdragen (zowel in hoofde van werknemer als werkgever) bij een voortgezette deelname aan een fiscaal erkende pensioenregeling[23] in de verdragsluitende Staat van waaruit de detachering heeft plaatsgevonden.

Hogervermelde pensioenpremies en -bijdragen zijn aftrekbaar op voorwaarde dat de werknemer op het ogenblik van detachering reeds bijdroeg aan die fiscaal erkende pensioenregeling en deze pensioenregeling naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staat waarnaar de werknemer is gedetacheerd, overeenkomt met een voor de belastingheffing van die Staat erkende pensioenregeling. De aftrek van de pensioenpremies en -bijdragen geldt voor een periode van vijf jaar. Deze termijn sluit aan bij de maximale periode waarin in de praktijk detacheringsbeschikkingen worden getroffen ingevolge artikel 14 in samenhang met artikel 17 van Verordening (EEG) nr 1408/71.


NAMENS DE MINISTER :

De Adjunct-administrateur-generaal,
Paul NECKEBROECK


BIJLAGE 1

artikel 18
PENSIOENEN, LIJFRENTEN, SOCIALE ZEKERHEIDSUITKERINGEN EN ALIMENTATIEUITKERINGEN

§ 1. a) Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking, alsmede lijfrenten en uitkeringen - al dan niet periodiek - uit pensioensparen, pensioenfondsen en groepsverzekeringen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende Staat, slechts in die Staat belastbaar.

b) Pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat zijn slechts in de laatstbedoelde Staat belastbaar.

§ 2. Niettegenstaande het bepaalde in paragraaf 1, mag een daar bedoeld inkomstenbestanddeel ook worden belast in de verdragsluitende Staat waaruit dit inkomstenbestanddeel afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien en voor zover :

a) wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagraaf a), de aanspraak op dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waaruit het afkomstig is van belasting is vrijgesteld, dan wel de bijdragen die daarvoor zijn betaald aan het pensioenfonds, pensioenspaarfonds of de vennootschap die het inkomstenbestanddeel verschuldigd is, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in het verleden in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor fiscale faciliëring; en

b) wat betreft inkomstenbestanddelen als bedoeld in paragraaf 1, subparagrafen a) en b), dat inkomstenbestanddeel in de verdragsluitende Staat waarvan de genieter ervan inwoner is niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen, dan wel het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken.

Het vorenstaande is echter uitsluitend van toepassing indien het totale brutobedrag van de inkomstenbestanddelen die op grond van het vorenstaande in de verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, belastbaar zouden zijn, in het kalenderjaar een bedrag van 25.000 euro te boven gaat.

§ 3. Niettegenstaande het bepaalde in de paragrafen 1 en 2, mag een in paragraaf 1 bedoeld pensioen, andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering, indien dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering geen periodiek karakter draagt en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering in zou moeten gaan, ook in de verdragsluitende Staat waaruit dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, lijfrente of uitkering afkomstig is worden belast .

§ 4. Een in paragraaf 1, subparagraaf a) bedoeld inkomstenbestanddeel wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende Staat indien en voorzover de aanspraak op dit inkomstenbestanddeel, dan wel de daarmee samenhangende bijdragen aan dit inkomstenbestanddeel in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een in paragraaf 1 bedoeld inkomstenbestanddeel van een in een verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap naar een in een andere staat gevestigd pensioenfonds, pensioenspaarfonds of vennootschap.

§ 5. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van paragraaf 2. Daarin wordt tevens geregeld welke gegevens de inwoner van een verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de omstandigheden als bedoeld in paragraaf 2.

§ 6. Niettegenstaande de paragrafen 1, 2 en 3 mogen uitkeringen, die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een verdragsluitende Staat aan een in die Staat in dienstbetrekking werkzame natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende Staat, omdat die natuurlijke persoon vanwege ziekte, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of overtolligheid die dienstbetrekking niet of niet volledig daadwerkelijk kan vervullen, voor een periode van maximaal 1 jaar, dan wel zoveel langer als de natuurlijke persoon nog beloningen geniet ter zake van het daadwerkelijk vervullen van bedoelde dienstbetrekking, worden belast in de verdragsluitende Staat waarin de beloningen genoten ter zake van de daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast.

§ 7. De uitdrukking "lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

§ 8. Alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen afkomstig uit een verdragsluitende Staat en die worden betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende Staat, zijn slechts belastbaar in die andere Staat. De uitdrukking "alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen" als bedoeld in deze paragraaf betekent periodieke uitkeringen ingevolge een wettelijke verplichting tot onderhoud of ingevolge een schriftelijke overeenkomst tot scheiding, dan wel een afkoopsom in plaats daarvan.


BIJLAGE 2

Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Belgische oorsprong.
Aard van het inkomen Inkomstenfiche Artikel Verdrag Fiscale faciliëring bij opbouw in bronstaat Fiscale behandeling bij uitkering in woonstaat Conclusie met betrekking tot heffingsbevoegdheid
I. Aanvullende pensioenen
1. Pensioenfondsen, gratis pensioenen en bedrijfsleidersverzekeringen
a. Renten 281.11 - "A" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. Kapitaal niet afzonderlijk belastbaar 281.11 - "A" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[24]
c. Kapitaal afzonderlijk belastbaar tegen 33% 281.11 - "H" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[25]
d. Kapitaal afzonderlijk belastbaar tegen 16,5% 281.11 - "O" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[26]
e. Kapitaal afzonderlijk belastbaar tegen 10% 281.11 - "S" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[27]
2. Groepsverzekeringen[28]
a. Renten 281.11 - "A" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. Kapitaal of afkoopwaarde niet afzonderlijk belastbaar 281.11 - "A" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[29]
c. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 33% 281.11 - "H" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[30]
d. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 16,5% 281.11 - "O" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[31]
e. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 10 % 281.11 - "S" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §3[32]
3. Individuele Levensverzekeringen[33]
a. Renten 281.11 - "A" 18 §1 a[34] Ja Progressief Woonstaatheffing
b. Kapitaal of afkoopwaarde niet afzonderlijk belastbaar 281.11 - "A" 21 n.v.t. (Ja) Box 3 tenzij overgangsrecht Woonstaatheffing tenzij niet belast in woonstaat
c. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 33% 281.11 - "H" 21 n.v.t. (Ja) Box 3 tenzij overgangsrecht Woonstaatheffing tenzij niet belast in woonstaat
d. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 16,5% 281.11 - "O" 21 n.v.t. (Ja) Box 3 tenzij overgangsrecht Woonstaatheffing tenzij niet belast in woonstaat
e. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 10% 281.11 - "S" 21 n.v.t. (Ja ) Box 3 tenzij overgangsrecht Woonstaatheffing tenzij niet belast in woonstaat
4. Pensioensparen[35]
a. Renten 281.15 - "Aa" 18 §1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. Kapitaal of afkoopwaarde niet afzonderlijk belastbaar 281.15 - "Aa" 18 §1 a Ja Box 3 Woonstaatheffing tenzij 18 §2 of 18 §3
c. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 33% 281.15 - "Ha" 18 §1 a Ja Box 3 Woonstaatheffing tenzij 18 §2 of 18 §3
d. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 16,5 % 281.15 - "Oa" 18 §1 a Ja Box 3 Woonstaatheffing tenzij 18 §2 of 18 §3
e. Kapitaal of afkoopwaarde afzonderlijk belastbaar tegen 10% 281.15 - "Sa" 18 §1 a Ja Box 3 Woonstaatheffing tenzij 18 §2 of 18 §3
II. Sociale zekerheid
1. Wettelijke rust- en overlevingspensioenen
a. Periodieke uitkeringen 281.11 - "A" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing
b. Achterstallen 281.11 - "C" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing
2. Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen
betaald door erkende ziekenfondsen
a. Periodieke uitkeringen 281.12 - "K" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen 281.12 - "F" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
betaald door werkgever
a. Periodieke uitkeringen 281.10 - "E" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen 281.10 - "W" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
3. Wettelijke werkloosheidsuitkeringen
a. Werkloosheidsuitkeringen zonder anciënniteitstoeslag 281.13 - "Ma" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen mbt werkloosheidsuitkeringen zonder anciënniteitstoeslag 281.13 - "Ja" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
c. Werkloosheidsuitkeringen met anciënniteitstoeslag 281.13 - "Mb" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
d. Achterstallen mbt werkloosheidsuitkeringen met anciënniteitstoeslag 281.13 - "Jb" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
4. Wettelijke brugpensioenen
a. Brugpensioenen nieuw stelsel 18 § 1 a[36]

18 §1 b[37]

Ja

n.v.t.

Progressief

Progressief

Woonstaatheffing

Woonstaatheffing tenzij 18 §6

b. Achterstallen mbt brugpensioenen nieuw stelsel 281.13 - "Da" 18 §1 a[38]

18 §1 b[39]

Ja

n.v.t.

Progressief

Progressief

Woonstaatheffing

Woonstaatheffing tenzij 18 §6

c. Andere brugpensioenen 281.13 - "Nb" 18 §1 a[40]

18 §1 b[41]

Ja

n.v.t.

Progressief

Progressief

Woonstaatheffing

Woonstaatheffing tenzij 18 §6

d. Achterstallen mbt andere brugpensioenen 281.13 - "Db" 18 §1 a[42]

18 §1 b[43]

Ja

n.v.t

Progressief

Progressief

Woonstaatheffing

Woonstaatheffing tenzij 18 §6

5. Wettelijke vergoedingen wegens tijdelijke ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten
betaald door verzekeringsinstellingen en erkende ziekenfondsen
a. Periodieke uitkeringen 281.14 - "L" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen 281.14 - "W" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
betaald door werkgever
a. Periodieke uitkeringen 281.10 - "L" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen 281.10 - "W" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
6. Wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten[44]
a. Periodieke uitkeringen 281.16 -"Ab" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
b. Achterstallen 281.16 -"Cb" 18 §1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 §6
III. Extra-wettelijke uitkeringen ter aanvulling van de sociale zekerheid
Extra-wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten
betaald door werkgever
a. Renten 281.11 - "A" 18 §1a[45]

15

Ja

n.v.t.

Progressief
  • stopzetting dienstbetrekking: woonstaatheffing
  • geen stopzetting dienstbetrekking: werkstaatprincipe behoudens uitzonderingen art. 15
b. Achterstallen 281.11 - "C" 18 §1a

15

Ja

n.v.t.

Progressief
  • stopzetting dienstbetrekking: woonstaatheffing
  • geen stopzetting dienstbetrekking: werkstaatprincipe behoudens uitzonderingen art. 15
betaald door verzekeringsinstellingen
a. Renten 281.14 - "A" 18 §1 a

15

Ja

n.v.t.

Progressief
  • stopzetting dienstbetrekking: woonstaatheffing
  • geen stopzetting dienstbetrekking: werkstaatprincipe behoudens uitzonderingen art. 15
b. Achterstallen 281.14 - "C" 18 §1 a

15

Ja

n.v.t.

Progressief
  • stopzetting dienstbetrekking: woonstaatheffing
  • geen stopzetting dienstbetrekking: werkstaatprincipe behoudens uitzonderingen art. 15


BIJLAGE 3

Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Nederlandse oorsprong.
Aard van het inkomen Inkomenscode LB kaart Artikel Verdrag Fiscale faciliëring bij opbouw in bronstaat Fiscale behandeling bij uitkering in woonstaat Conclusie met betrekking tot heffingsbevoegdheid
I. Pensioenen
1. Collectief bij pensioenfonds
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. afkoop 21 18 § 1 a Ja 1. Afzonderlijk belastbaar
  • indien vereffening op één van de momenten als bedoeld in art.171, 4°, g), WIB 92
  • indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°, g), WIB 92 en gevormd met persoonlijke bijdragen vanaf 1.1.1993
Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3[46]
2. Progressief indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°,g), WIB 92 en gevormd met werkgeversbijdragen of persoonlijke bijdragen vóór 1.1.1993 Woonstaatheffing tenzij 18 § 3[47]
2. B polissen
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. afkoop 21 18 § 1 a Ja 1. Afzonderlijk belastbaar
  • indien vereffening op één van de momenten als bedoeld in art.171, 4°, g),WIB 92
  • indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°,g), WIB 92 en gevormd met persoonlijke bijdragen vanaf 1.1.1993
Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3[48]
2. Progressief indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°,g), WIB 92 en gevormd met werkgeversbijdragen of persoonlijke bijdragen vóór 1.1.1993 Woonstaatheffing tenzij 18 § 3[49]
3. C polissen
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2[50]

Zie amendement[51]

b. afkoop 21 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3[52]
4. Eigen beheer
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. afkoop 21 18 § 1 a Ja 1. Afzonderlijk belastbaar indien vereffening op één van de momenten als bedoeld in art.171, 4°, g), WIB 92 Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3[53]
2. Progressief indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°,g), WIB 92. Woonstaatheffing tenzij 18 § 3[54]
5. Beroepspensioenregeling
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Progressief Woonstaatheffing
b. afkoop 21 18 § 1 a Ja 1. Afzonderlijk belastbaar indien vereffening op één van de momenten als bedoeld in art.171, 4°, g), WIB 92 Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3
2. Progressief indien geen vereffening als bedoeld in art. 171, 4°,g), WIB 92 Woonstaatheffing tenzij 18 § 3
II Lijfrente[55]
1. Oudedags
a. geheel gefacilieerd
i. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2

Zie amendement[56]

ii. afkoop 21[57] 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3
b. deels gefacilieerd[58]
i. reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja (gedeeltelijk) Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2

Zie amendement[59]

ii. afkoop 21[60] 18 § 1 a Ja (gedeeltelijk) Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3
c. niet gefacilieerd 21 18 § 1 a Nee Niet belastbaar Woonstaatheffing
2. Nabestaanden
a.reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2

Zie amendement[61]

b.afkoop 21[62] 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3
3. Invalide kinderen
a.reguliere termijnen 21 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2

Zie amendement[63]

b.afkoop 21[64] 18 § 1 a Ja Niet belastbaar Woonstaatheffing tenzij 18 § 2 of 18 § 3
III Particuliere verzekeringen
a. reguliere termijnen 21 18 § 1 a[65] Ja[66] 1. Progressief indien er inkomensverlies of een band met de beroepswerkzaamheid is. Woonstaatheffing
2. Niet belastbaar indien geen inkomensverlies en geen band met de beroepswerkzaamheid Woonstaatheffing tenzij 18 § 2

Zie amendement[67]

b. kapitaal - 21 n.v.t.(Nee) 1. Progressief bij herstel van een tijdelijke derving van beroepsinkomsten en progressief belastbare omzettingsrente bij een bestendige derving indien er een inkomensverlies of band met de beroepswerkzaamheid is. Woonstaatheffing
2. Niet belastbaar indien geen inkomensverlies en geen band met de beroepswerkzaamheid. Woonstaatheffing de facto niet van toep., dus bronstaatheffing
IV Sociale zekerheid
a. AOW 22 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing
b. Anw 24 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing
c. Waz 36 18 § 1 b n.v.t Progressief Woonstaatheffing
d. WW 33 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 § 6
e. Wajong 37 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing
f. ZW 31 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 § 6
g. WAO 32 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing tenzij 18 § 6
h. AAW 32 18 § 1 b n.v.t. Progressief Woonstaatheffing


BIJLAGE 4

Tekst goedkeuringswet, na amendementen (Wet van 12 december 2002, Stb. 2002, 596)

Artikel 2
1.In afwijking van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 zijn inkomstenbestanddelen als bedoeld in het tweede lid die worden genoten door een natuurlijke persoon die sinds 5 juni 2001 onafgebroken inwoner van België is, gedurende de twee kalenderjaren na de inwerkingtreding van het verdrag, bedoeld in artikel 1, vrijgesteld van inkomstenbelasting en loonbelasting.
2. De in het eerste lid bedoelde inkomstenbestanddelen zijn inkomstenbestanddelen
a. waarop artikel 18, paragraaf 2, van het verdrag, bedoeld in artikel 1, van toepassing is;
b. die een periodiek karakter dragen, en
c. waarop op 5 juni 2001 reeds aanspraak bestond.
Artikel 3
1. In afwijking van de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 bedraagt de in Nederland verschuldigde loonbelasting en inkomstenbelasting over inkomstenbestanddelen als bedoeld in het tweede lid, die worden genoten door een natuurlijke persoon die sinds 5 juni 2001 onafgebroken inwoner van België is, vanaf het derde kalenderjaar tot en met het zevende kalenderjaar na de inwerkingtreding van het verdrag, bedoeld in artikel 1, ten hoogste 25 % van het bedrag van die inkomstenbestanddelen.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing op inkomstenbestanddelen :
a. die een periodiek karakter dragen;
b. waarop op 5 juni 2001 reeds aanspraak bestond, en
c. waarop artikel 18, paragraaf 2, van het verdrag, bedoeld in artikel 1, van toepassing is.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de aldaar bedoelde inkomstenbestanddelen geacht zoveel mogelijk te zijn belast tegen de hoogste tariefschijf die toepassing heeft gevonden.


Aantekeningen

Voetnoten

  1. Circulaire nr. AFZ/2004/0313 (AFZ 8/2004) dd. 28.04.2004, incl. "staalkaarten"
  2. Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en de Protocollen I en II en de wisseling van brieven, gedaan te Luxemburg op 5 juni 2001.
  3. Wet van 11 december 2002 houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en de Protocollen I en II en de wisseling van brieven, gedan te Luxemburg op 5 juni 2001 (Belgisch Staatsblad, 20 december 2002, V 3098, Bull. 833).
  4. Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, ondertekend op 19 oktober 1970.
  5. Hiermee wordt bedoeld een dienstbetrekking in de particuliere sector.
  6. Wat de AOW-pensioenen betreft, wordt verwezen naar de Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Nederlandse oorsprong, meer bepaald de rubriek "Sociale Zekerheid" (cf. bijlage 3).
  7. Het stelsel van tijdskrediet - dat enkel van toepassing is op werknemers uit de privé-sector - is in werking getreden op 1 januari 2002 en vervangt, voor wat de privé-sector betreft, het stelsel van loopbaanonderbreking.
  8. Voor wat betreft de extra-wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid ingevolge arbeidsongevallen of beroepsziekten, wordt verwezen naar de Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Belgische oorsprong, met name rubriek III (cf. bijlage 2).
  9. Zie ook B.1.a hierna, met name de eerste voorwaarde voor de in paragraaf 2 voorziene bronstaatheffing.
  10. Dit betekent dat de werkgeversbijdragen bij de opbouw van het pensioen niet zijn belast in hoofde van de genieter van de latere uitkering.
  11. Overeenkomstig het Belgisch intern recht betreft het hier de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen.
  12. Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  13. Met het begrip "overtolligheid" wordt bedoeld situaties van tijdelijke werkloosheid. Situaties van vrijwillig ontslag worden hier niet beoofd.
  14. Wet van 12 december 2002 tot goedkeuring van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II en briefwisseling, gepubliceerd in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2002 596. De tekst van artikel 2 van de goedkeuringswet is als bijlage 4 gevoegd bij onderhavige circulaire.
  15. Cf. derde voorwaarde voor toepassing van de bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18.
  16. Cf. derde voorwaarde voor toepasssing van de bronstaatheffing zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 18.
  17. Toegevoegd als bijlage 4 bij onderhavige circulaire.
  18. Een "stamrecht" is een aanspraak op periodieke uitkeringen dat in principe bij een verzekeringsmaatschappij wordt aangekocht.
  19. Cf. derde voorwaarde voor toepassing van de in paragraaf 2 van artikel 18 voorziene bronstaatheffing.
  20. Het tarief van 15 procent is enkel van toepassing op de vanaf 1 maart 1990 gesloten overeenkomsten. De inkomsten uit overeenkomsten gesloten vóór 1 maart 1990 zijn belastbaar tegen het tarief van 25 procent overeenkomstig artikel 519 WIB 92.
  21. Zie bijlage 3: Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Nederlandse oorsprong.
  22. Zie bijlage 3: Staalkaart met betrekking tot inkomsten van Nederlandse oorsprong.
  23. Hieronder is begrepen een pensioenregeling ingevolge een wettelijke regeling inzake sociale zekerheid of, voor wat Nederland betreft, ingevolge een stelsel van sociale zekerheid.
  24. A Let op bij personen die onder het verdrag 1970 werden aangemerkt als grensarbeider. In principe is bij uitkering slechts een deel afkomstig uit de bronstaat België aangezien er tot 1 januari 2003 bij de opbouw in België geen fiscale faciliteit is genoten, zie de sourcing rule van art. 18, § 4.
  25. Zie voetnoot A.
  26. Zie voetnoot A.
  27. Zie voetnoot A.
  28. De winstdeelnames zijn in België vrijgesteld en bijgevolg niet opgenomen op de fiche. Ze worden in Nederland wel belast.
  29. Zie voetnoot A.
  30. Zie voetnoot A.
  31. Zie voetnoot A.
  32. Zie voetnoot A.
  33. De vrijgestelde uitkeringen (winstdeelnames, geen fiscale faciliëring, taks op het lange termijnsparen) zijn niet opgenomen op de fiche.
  34. Indien 18 §7 geldt.
  35. De vrijgestelde uitkeringen (winstdeelnames, geen fiscale faciliëring, taks op het lange termijnsparen) zijn niet opgenomen de de fiche.
  36. Deel betaald door werkgever of door sociaal fonds.
  37. Deel werkloosheidsuitkering.
  38. Deel betaald door werkgever of door sociaal fonds.
  39. Deel werkloosheidsuitkering.
  40. Deel betaald door werkgever of door sociaal fonds.
  41. Deel werkloosheidsuitkering.
  42. Deel betaald door werkgever of door sociaal fonds.
  43. Deel werkloosheidsuitkering.
  44. Het in België vrijgestelde gedeelte is niet opgenomen op de fiche maar wordt in Nederland wel belast.
  45. Indien 18 §7 geldt.
  46. B. Let op bij personen die onder het verdrag 1970 werden aangemerkt als grensarbeider. In principe is bij uitkering slechts een deel afkomstig uit de bronstaat Nederland aangezien er tot 1 januari 2003 bij de opbouw in Nederland geen faciliteit is genoten, zie de sourcing rule van art. 18 § 4.
  47. Zie voetnoot B.
  48. Zie voetnoot B.
  49. Zie voetnoot B.
  50. Zie voetnoot B.
  51. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.
  52. Zie voetnoot B.
  53. Zie voetnoot B.
  54. Zie voetnoot B.
  55. De Wet IB 2001 geeft de belastingplichtige de mogelijkheid om te kiezen voor aftrek van de premie. Kiest hij voor aftrek, dan is de premie binnen zekere grenzen aftrekbaar en blijft de polis in box 1, kiest hij niet voor aftrek dan valt de polis in box 3. In de wet IB 1964 bestond deze keuze niet, de lijfrentepremie was steeds, binnen zekere grenzen, aftrekbaar.
  56. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.
  57. Er is geen loonbelastingkaart als er sprake is van afkoop van een lijfrentepremie. De afkoopsom wordt dan door middel van een afzonderlijke opgave door de verzekeraar gerenseigneerd.
  58. De Wet IB 2001 geeft de belastingplichtige de mogelijkheid om te kiezen voor aftrek van de premie. Kiest hij voor aftrek, dan is de premie binnen zekere grenzen aftrekbaar en blijft de polis in box 1, kiest hij niet voor aftrek dan valt de polis in box 3. In de wet IB 1964 bestond deze keuze niet, de lijfrentepremie was steeds, binnen zekere grenzen, aftrekbaar.
  59. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.
  60. Er is geen loonbelastingkaart als er sprake is van afkoop van een lijfrente. De afkoopsom wordt dan door middel van een afzonderlijke opgave door de verzekeraar gerenseigneerd.
  61. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.
  62. Er is geen loonbelastingkaart als er sprake is van afkoop van een lijfrente. De afkoopsom wordt dan door middel van een afzonderlijke opgave door de verzekeraar gerenseigneerd.
  63. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.
  64. Er is geen loonbelastingkaart als er sprake is van afkoop van een lijfrente. De afkoopsom wordt dan door middel van een afzonderlijke opgave door de verzekeraar gerenseigneerd.
  65. Indien 18 §7 geldt.
  66. De betaalde premie in het kader van een particuliere verzekering (dit betreft een verzekering ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval) is aftrekbaar op voorwaarde dat de uitkeringen toekomen aan de belastingplichtige zelf.
  67. Amendement op goedkeuringswet, zie bijlage 4.