Hoge Raad, 22 november 2013, nr. 13/00351

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hoge Raad, 22 november 2013, nr. 13/00351[1]


Inhoudsindicatie

  • Art. 15 Verdrag Nederland-België.
  • Inwoner van België in dienstbetrekking bij Nederlandse werkgever.
  • Deel beloning toe te rekenen aan werkzaamheden in België.


Uitspraak

22 november 2013

nr. 13/00351

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 7 december 2012, nr. 11/00437, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/2173) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.


3 Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende woont in België en was in het onderhavige jaar in Nederland in dienstbetrekking werkzaam voor achtereenvolgens [A] (van 1 januari tot en met 31 augustus) en de [B] (van 1 september tot en met 31 december).
3.1.2. Uit de dienstbetrekking bij [A] (hierna: [A]) heeft belanghebbende een loon genoten van € 38.498, waarop aan loonheffing € 12.817 is ingehouden. Uit de dienstbetrekking bij de [B] heeft belanghebbende een loon genoten van € 17.710, waarop aan loonheffing € 5862 is ingehouden.
3.1.3. Volgens door belanghebbende in hoger beroep overgelegde verklaringen van [A] en de [B] zou zij wegens de vervulling van haar dienstbetrekkingen enige werkzaamheden in België hebben verricht. De omvang van deze werkzaamheden was volgens die verklaringen minder dan 90 percent van haar totale werkzaamheden. Zij had een dienstbetrekking van 32 uur per week en recht op 5 weken vakantie per jaar.

3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende ingevolge artikel 7.2, lid 7, Wet IB 2001 wordt geacht haar dienstbetrekkingen bij [A] en de [B] geheel in Nederland te hebben vervuld. Het loon is in België onderworpen aan een aanvullende gemeentebelasting, maar die belasting kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 7.2, lid 7, Wet IB 2001 is daarom niet van toepassing, aldus het Hof.

3.2.2. De hiertegen gerichte klachten falen op de gronden vermeld in onderdeel 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/00517, ECLI:NL:HR:2013:30, BNB 2013/195.

3.3.1. Het Hof heeft verder geoordeeld dat Nederland op grond van artikel 15 van het Verdrag Nederland-België van 5 juni 2001 belasting mag heffen ter zake van de uitoefening van de dienstbetrekking in Nederland. Voor zover de dienstbetrekking niet in Nederland is uitgeoefend heeft Nederland volgens het Hof geen heffingsrecht.

Het Hof heeft als regel aanvaard dat, tenzij tussen werkgever en werknemer anders is overeengekomen, het toegekende salaris betrekking heeft op alle in het kader van de dienstbetrekking overeengekomen werkzaamheden. Werkzaamheden die louter ondersteunend of ondergeschikt zijn aan de hoofdtaak en die buiten de contractueel overeengekomen arbeidsuren worden verricht zullen, behoudens andersluidende afspraken, in het algemeen niet tot de werkzaamheden behoren waarvoor het loon wordt toegekend, aldus het Hof.

3.3.2. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk.

3.4. Wat betreft het salaris van [A] heeft Nederland volgens het Hof heffingsrecht over een bedrag van € 36.978. Bij de toerekening van het salaris van [A] aan werkzaamheden in België is het Hof uitgegaan van 1824 overeengekomen werkuren bij deze werkgever. Voor zover de klachten daartegen zijn gericht slagen zij. Uitgaande van een overeengekomen arbeidsduur van 32 uur per week en 5 weken vakantie per jaar, bedraagt de overeengekomen arbeidsduur per jaar 1504 uren.

3.5. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.6. Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen volgt dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Bij een overeengekomen arbeidsduur per jaar van 1504 uren, moet in het onderhavige geval ervan worden uitgegaan dat de arbeidsduur in de periode januari tot en met augustus 8/12 x 1504 = 1002 uren bedraagt. Aangezien belanghebbende daarvan 72 uren op Belgisch grondgebied heeft gewerkt, bedraagt het in de periode januari tot en met augustus genoten salaris waarover Nederland heffingsrecht heeft (1002-72=)930/1002 x € 38.498 = € 35.731.


4 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.


5 Beslissing

De Hoge Raad:

  • verklaart het beroep in cassatie gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
  • vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 51.227,
  • gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.


Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.


Aantekeningen

Commentaar

Verdeling heffingsbevoegdheid

Artikel 7.2, lid 7, Wet IB 2001 bevat een wetsfictie. Ficties wijken af van de werkelijkheid. Zo ook onderhavige 'arbeidsplaatsfictie'. Deze bepaling heeft kenmerken van treaty override.


Bij de verdeling van de heffingsbevoegdheid over loon/salaris moet worden aangesloten bij de feitelijke arbeidslocatie. Hoe deze verdeling te bepalen?

  • Volgens het belastingverdrag mag Nederland (wel) belasting heffen voor zover het inkomen (wel) ín Nederland is verworven
  • Volgens de Nederlandse wet (en de Hoge Raad) mag Nederland geen belasting heffen voor zover het inkomen niet ín Nederland is verworven.

Het probleem zit hem in de werkzaamheden waarvan niet duidelijk is ín welk land deze zijn verricht. Wie is heffingsbevoegd over deze niet-gealloceerde arbeid? Volgens het verdrag worden deze toegewezen aan de woonstaat; volgens de (Nederlandse) wet worden deze toegewezen aan de bronstaat. Dubbele heffing dreigt.

Drie landen en niet-toegewezen (grijs) gebied

Nederland erkent de (verdrags)regel dat zij slechts belasting mag heffen over de beloning ter zake van de ín Nederland uitgeoefende dienstbetrekking. Maar hoe wordt bepaald wat (allemaal) Nederland is?

Nederland = wereld -/- rest van de wereld

In plaats van op zoek te gaan naar de ín Nederland verrichte arbeid (oranje), gaat Nederland zoeken naar de niet ín Nederland verrichte arbeid (blauw en groen). Niet-gealloceerde werkzaamheden (grijs) worden dan (ook) aan Nederland toegerekend (oranje + grijs), terwijl Nederland verdragsrechtelijk over de niet-gealloceerde werkzaamheden (grijs) niet heffingsbevoegd is.


Toerekening loon aan werkzaamheden

Nadat de werkzaamheden geografisch zijn verdeeld moet de beloning daaraan worden toegerekend. Als werkgever en werknemer geen afspraken hebben gemaakt over de toerekening van loon aan bepaalde werkzaamheden, gebeurt de toerekening tijdsevenredig.

… tenzij tussen werkgever en werknemer anders is overeengekomen, heeft het toegekende salaris betrekking op alle in het kader van de dienstbetrekking overeengekomen werkzaamheden. Werkzaamheden die louter ondersteunend of ondergeschikt zijn aan de hoofdtaak en die buiten de contractueel overeengekomen arbeidsuren worden verricht zullen, behoudens andersluidende afspraken, in het algemeen niet tot de werkzaamheden behoren waarvoor het loon wordt toegekend. Dit soort werkzaamheden worden, zoals dat heet, verricht in "de eigen tijd" van de werknemer.[2]


In onderhavige casus moest de totale beloning (arbeids)tijdsevenredig worden toegerekend, volgens de breuk:

in [land] gewerkte uren (teller)
alle in het kader van de dienstbetrekking overeengekomen uren (noemer)


Relevante werkzaamheden

Alle in het kader van de dienstbetrekking verrichte werkzaamheden zullen moeten worden onderverdeeld in:

  • overeengekomen werkzaamheden (waarvoor loon werd toegekend)
  • niet-overeengekomen werkzaamheden, zoals:
  • werkzaamheden die louter ondersteunend of ondergeschikt zijn aan de hoofdtaak en die buiten de contractueel overeengekomen arbeidsuren worden verricht
  • andere in "de eigen tijd" verrichte werkzaamheden.


Tot de overeengekomen werkzaamheden behoorden:

  • klantbezoek (in België)
  • voorbereiding van klantbezoek (thuis in België)
  • telewerken (thuis in België)


Tot de overeengekomen werkzaamheden behoorden niet:

  • kantoorbezoek (nevenvestiging in België)
  • zakelijke telefoongesprekken (thuis in België)
  • bestuderen vakliteratuur (thuis in België)
  • voorbereiding cursussen (thuis in België)
  • woon-/werkverkeer (voor zover in België)


Noemer
De Hoge Raad (b)lijkt te zijn teruggekomen op het arrest Hoge Raad, 23 september 2005, nr. 40.179, alwaar de feestdagen géén onderdeel waren van de noemer (van de dagenbreuk). Immers, in onderhavige uitspraak zijn de feestdagen niet langer in mindering gebracht op de noemer. Gevolg is dat Nederland belasting heft over (dat deel van de beloning terzake) de niet (in Nederland) uitgeoefende dienstbetrekking.
Teller
In plaats van uit te gaan van de in Nederland gewerkte tijd, gaat de Hoge Raad op zoek naar de in België gewerkte tijd. Zoals hiervoor omschreven veroorzaakt deze niet-verdragsconforme, wel wetsconforme, benadering dubbele heffing. Gevolg van deze (complementaire?) benaderingswijze is dat belastingheffing over (beloning van) eventuele ziektedagen aan Nederland is toegerekend.


De Hoge Raad was, net als het hof, van mening dat kantoorbezoek in België niet behoorde tot de teller, omdat "niet aannemelijk was dat terzake daarvan loon werd toegekend". En ook dat komt vreemd over. Zou de Hoge Raad hetzelfde oordelen wanneer een kantoor in Nederland wordt bezocht? Immers, in de teller zouden moeten worden opgenomen de in Nederland gewerkte uren. En consequent redenerend behoort kantoorbezoek dan niet tot de gewerkte uren, omdat - blijkbaar - niet aannemelijk is dat terzake daarvan loon werd toegekend.


Zie ook


Voetnoten