Rechtbank Breda, 29 mei 2007, nr. 06/3531

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Rechtbank Breda, 29 mei 2007, nr. 06/3531[1]

Inhoudsindicatie


Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3531

Uitspraakdatum: 29 mei 2007


Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.


Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.


De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 juni 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.


Zitting

Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.


1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


2. Gronden

2.1. Belanghebbende is inwoner van België en heeft voor de heffing van de inkomstenbelasting over 2004, krachtens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, (hierna: Wet IB), in de door hemzelf ingediende aangifte, gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen.

2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of Nederland belasting mag heffen over de door belanghebbende in 2004 ontvangen AOW- en lijfrente uitkering.

2.3. De inspecteur heeft, conform belanghebbendes keuze voor de binnenlandse belastingplicht, belanghebbende bij de onderhavige aanslag als binnenlandse belastingplichtige in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken over het gehele kalenderjaar 2004, en heeft derhalve de AOW- en lijfrenteuitkering in het belastbaar inkomen uit werk en woning begrepen, en ter zake van dat inkomen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend conform het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (het Besluit). In de teller zijn daartoe, naar de inspecteur stelt, ten onrechte de negatieve inkomsten uit de eigen woning ad € 5.790 niet begrepen.

2.4. Naar de rechtbank verstaat is niet in geschil dat de door belanghebbende in 2004 ontvangen lijfrente-uitkering van [maatschappij] en de AOW-uitkering op grond van het Verdrag zoals gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting (het Verdrag), ter belastingheffing zijn toegewezen aan België.

2.5. Nu belanghebbende op grond van artikel 2.5 van de Wet IB heeft gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige, wordt de voorkoming van dubbele belasting over de in 2.2. vermelde inkomsten berekend conform de artikelen 2 en volgende van het Besluit. De door de inspecteur berekende voorkoming van dubbele belasting zoals beschreven in 2.3. is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit.

2.6. De vraag is echter, of belanghebbende zich wel heeft gerealiseerd wat hij deed toen hij opteerde voor belastingheffing als binnenlands belastingplichtige.

2.6.1. Belanghebbendes inkomen bestaat uit: lijfrente € 3.231, pensioen ABP € 12.563, AOW € 15.269. De aftrekposten zijn negatieve inkomsten eigen woning € 5.790 en persoonsgebonden aftrek € 3.643.

2.6.2. Belanghebbende is voor zijn gehele inkomen premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland. Artikel 8 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) bepaalt dat voor de heffing van premies onder premie-inkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning bepaald volgens de regels van artikel 3 van de Wet. Op grond van het bepaalde in artikel 3.1. van de Wet is het inkomen uit werk en woning het gezamenlijke bedrag van (voor zover te dezen van belang) het belastbare loon, de belastbare periodieke uitkeringen, de belastbare inkomsten uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek. In het geval van belanghebbende is dat het totaal van de onder 2.6.1. genoemde inkomsten- en aftrekposten. Het premie-inkomen is derhalve € 21.630 en de verschuldigde premies zijn 14,65% daarvan of € 3.168. Artikel 10, lid 3, Wfv bepaalt dat op de aldus berekende premieheffing de heffingskorting voor de volksverzekeringen in mindering komt. Die heffingskorting is in dit geval, naar tussen partijen niet in geschil is, € 797 plus € 392 of € 1.189. Belanghebbende is derhalve € 1.979 premieheffing verschuldigd. Dat bedrag geldt zowel wanneer belanghebbende buitenlands belastingplichtige is als wanneer hij opteert voor belastingheffing als binnenlands belastingplichtige.

2.6.3. Belanghebbende is daarnaast in Nederland belasting verschuldigd over het ABP pensioen.

  • Indien belanghebbende niet opteert voor binnenlandse belastingplicht, is de belastingheffing 1% van het ABP-pensioen ad € 12.563 of € 125. Daarop komt op grond van het bepaalde in artikel 26, paragraaf 2, van het Verdrag in mindering de heffingskorting ad € 55 zodat belanghebbende aan belasting verschuldigd is € 70.
  • Indien belanghebbende wel opteert voor binnenlandse belastingplicht, wordt de belastingheffing eerst berekend over het gehele inkomen van € 21.630. De belasting daarover is € 588. Nederland geeft op grond van het bepaalde in artikel 23, paragraaf 2, onderdeel b, van het Verdrag en artikel 3 van het Besluit, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het gezamenlijke bedrag van de inkomsten die belanghebbende geniet uit België als belastbaar loon, opbrengsten van in België gelegen onroerende zaken en belastbare periodieke uitkeringen. Voor de berekening van de vermindering wordt de verschuldigde belasting verminderd met de heffingskorting ad € 81. Nederland verleent dus aftrek voor € 3.231 lijfrente + € 15.269 AOW - € 5.790 eigen woning of € 12.710. De aftrek wordt vervolgens berekend volgens de formule: buitenlands inkomen € 12.710 gedeeld door (totaalinkomen + persoonsgebonden aftrek) € 25.273 maal € 507 = € 255. De verschuldigde belasting is dan € 588 – € 255 = € 333. Daarop komt in mindering de heffingskorting ad € 81 (de heffingskorting is hoger dan bij niet-opteren doordat ook de ouderenkorting wordt toegepast) zodat verschuldigd is € 252.

2.6.4. De berekening onder 2.6.3. laat zien dat belanghebbende zichzelf heeft benadeeld door te opteren voor belastingheffing als binnenlands belastingplichtige. Immers, door die keuze is hij € 252 aan belasting verschuldigd terwijl dat bij niet opteren slechts € 70 zou zijn. De rechtbank wijst belanghebbende erop dat hij zijn keuze voor belastingheffing als binnenlands belastingplichtige nog kan herzien zolang zijn aanslag niet definitief vaststaat, derhalve in beginsel tot 6 weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

2.7. De onder 2.6. vermelde berekeningen laten in elk geval zien dat, uitgaande van de keuze voor belastingheffing als binnenlands belastingplichtige, de aanslag niet te hoog is. De wettelijk verschuldigde premieheffing ad € 1.979 plus de inkomstenbelasting ad € 252 zijn tezamen € 2.231, terwijl bij aanslag is geheven € 2.114.

2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.


3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.


Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2007 door A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Abbing-van Kleef, griffier.


Voetnoten