Voorafgaande beslissing nr. 500.256

Uit NeBelEx Wiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Voorafgaande beslissing nr. 500.256 dd. 15.12.2005[1]

  • Dubbelbelastingverdrag
  • Heffingsbevoegdheid
  • Nederland

Samenvatting

De aanvraag strekt ertoe te vernemen welke interpretatie aan het begrip werkgever moet worden gegeven bij de toepassing van de bepalingen van artikel 15 van het op 5 juni 2001 tussen België en Nederland gesloten dubbelbelastingverdrag ingeval van tewerkstelling van Belgische uitzendkrachten door bemiddeling van een Belgisch uitzendbureau bij een Nederlandse vennootschap.

Uit de aanvraag blijkt dat er een band van ondergeschiktheid is tussen de uitzendkrachten en de Nederlandse vennootschap en niet tussen het uitzendbureau en de uitzendkrachten. Het is de Nederlandse vennootschap die de richtlijnen geeft met betrekking tot de taken die aan de uitzendkrachten worden opgelegd en de wijze waarop zij ze moeten uitvoeren. Bijgevolg kan worden besloten dat de Nederlandse vennootschap de werkgever is van de uitzendkrachten.


I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe te vernemen welke interpretatie moet worden gegeven aan het begrip 'werkgever', zoals voorkomend in artikel 15 § 2 van het op 5 juni 2001 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden gesloten verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en de Protocollen I en II en de wisseling van brieven (Wet 11 december 2002 - Belgisch Staatsblad 20 december 2002, ed. 2 - hierna het verdrag).


II. Omschrijving van de verrichtingen

2. A BV maakt deel uit van groep B, dewelke actief is in de sector van het zee- en landvervoer.

3. Groep B beschikt over een aantal terminals gespecialiseerd in het lossen van schepen, het opslaan van de geloste goederen (opleggers, containers, voertuigen, enz.) en het verder transporteren van de geloste goederen naar de door de klant aangeduide bestemming. Deze terminal wordt uitgebaat door de besloten vennootschap naar Nederlands recht C BV.

4. Firma D heeft gevraagd of groep B haar bijkomende diensten kan verlenen en de goederen verder uit te rusten met wensen met een aantal opties vooraleer zij over de weg verder naar hun bestemming worden vervoerd. Groep B is aan deze wens van de klant tegemoet gekomen.

5. Hiervoor heeft A BV nood aan gespecialiseerde personeelskrachten.

6. De praktijk wijst evenwel uit dat het zeer moeilijk is om geschikte arbeidskrachten aan te werven en dat A BV voornamelijk problemen heeft bij het opvangen van pieken. A BV tracht deze pieken op te vangen door beroep te doen op Nederlandse arbeidskrachten doch heeft in dat kader moeten vaststellen dat de rekrutering in Nederland uiterst moeizaam verloopt. Dit is toe te schrijven aan het feit dat er op de Nederlandse arbeidsmarkt slechts een beperkt aantal mensen over de vereiste kwalificaties beschikken en dat het bestaande potentieel aan degelijk gekwalificeerde mensen bijna volledig in dienst is bij andere vennootschappen.

7. A BV overweegt bijgevolg om, via een Belgisch uitzendbureau E NV uitzendkrachten op de Belgische markt te zoeken die behulpzaam kunnen zijn bij het opvangen van voormelde pieken.

8. Het is naar aanleiding van de inschakeling van E NV dat er een interpretatievraag is gerezen omtrent het begrip "werkgever" in artikel 15 § 2 van het Verdrag.


III. Beslissing

9. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, § 1 van het verdrag zijn de inkomsten die een inwoner van België verkrijgt in België belastbaar tenzij de dienstbetrekking in Nederland wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking in Nederland wordt uitgeoefend, mogen de terzake daarvan verkregen beloningen in Nederland worden belast.

10. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, § 2 van het verdrag zijn niettegenstaande de bepalingen van § 1 beloningen verkregen door een inwoner van België ter zake van een in Nederland uitgeoefende dienstbetrekking slechts in België belastbaar, indien :

a) de genieter in Nederland verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van Nederland is, en
c) de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis, die de werkgever in Nederland de andere Staat heeft.

11. In principe is aan de tweede voorwaarde voldaan wanneer de werkgever die de bezoldigingen betaalt of voor wiens rekening ze worden betaald, geen inwoner is van de Staat waar de activiteit wordt uitgeoefend.

12. De dubbelbelastingverdragen geven geen definitie van de uitdrukking "werkgever". De Overeenkomstsluitende Staat die het verdrag toepast (de woonstaat van de gerechtigde of de Staat waar de activiteit wordt uitgeoefend) valt dus terug op de definitie die zijn intern recht aan die uitdrukking geeft, tenzij de context een andere interpretatie vereist.

13. In het nr. 4.2.1 van de circulaire nr. AFZ 2005/0652 (AFZ 08/2005) dd. 25 mei 2005 (hierna de circulaire) wordt omschreven dat wanneer een werknemer, die door een formele arbeidsovereenkomst aan een onderneming gebonden is, gedetacheerd wordt bij een andere onderneming om er een activiteit uit te oefenen, moet bepaald worden in hoeverre de onderneming waar hij gedetacheerd is al dan niet zijn werkgever is. De Belgische rechtspraak gaat ervan uit dat de verhouding werkgever/werknemer gekenmerkt wordt door de band van ondergeschiktheid die een werknemer heeft met zijn werkgever.

14. In de circulaire worden ook de volgende criteria weergegeven waaruit kan worden opgemaakt of er een band van ondergeschiktheid bestaat tussen de werknemer en de onderneming waar hij gedetacheerd is :

14.1. de werknemer moet gehoorzamen aan de bevelen en richtlijnen van de bedrijfsleiders van de onderneming waar hij gedetacheerd is;de werknemer oefent zijn activiteit uit onder de leiding en onder het toezicht van de bedrijfsleiders van de onderneming waar hij gedetacheerd is;

14.2. de bedrijfsleiders van de onderneming waar de werknemer gedetacheerd is, hebben de opdrachten die hem worden opgelegd en de wijze waarop hij die moet verrichten, vastgelegd;

14.3. de werknemer brengt verslag uit van zijn activiteiten bij de bedrijfsleiders van de onderneming waar hij gedetacheerd is;

14.4. de onderneming waar de werknemer gedetacheerd is kan een einde stellen aan de detachering;

14.5. de onderneming waar de werknemer gedetacheerd is aanvaardt de risico's die verbonden zijn aan de resultaten van de activiteiten van de werknemer.

15. Deze omstandigheden zullen in aanmerking worden genomen om te bepalen of er een band van ondergeschiktheid, en dus ook een echte arbeidsovereenkomst, bestaat tussen een werknemer en een onderneming, zelfs al is er een formele arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en een andere onderneming.

16. Ingeval van internationale verhuur van arbeidskrachten door een uitzendbedrijf, komt het er vooral op aan te bepalen welke onderneming de werkgever is.

17. Uit de aanvraag blijkt dat A BV :

17.1 bepaalt welke opdrachten de uitzendkracht moet vervullen;

17.2 richtlijnen zal geven aan de uitzendkrachten met betrekking tot de taken die hen worden opgelegd en de wijze waarop zij die moeten uitoefenen;

17.3 degene is aan wie de uitzendkracht moet rapporteren;

17.4 de uitzendkracht evalueert;

17.5 bepaalt of de uitzendkracht nog langer door haar gebruikt zal worden, en dit zowel in het kader van een overschakeling van dag- naar weekcontract als na afloop de piek waarvoor de uitzendkracht werd ingehuurd.

17.6 zeggenschap zal hebben over welke uitzendkrachten zij wenst te gebruiken;

17.7 de werktijden van de uitzendkrachten zal bepalen;

17.8 zal beslissen wanneer de opdracht van de uitzendkrachten beëindigd wordt;

17.9 tegenover haar klant verantwoordelijkheid draagt voor de door de uitzendkrachten geleverde prestaties.

18. Op basis van wat voorafgaat, kan worden besloten dat de Nederlandse vennootschap de werkgever is van de uitzendkrachten. Er is inderdaad een band van ondergeschiktheid tussen de uitzendkrachten en de Nederlandse vennootschap en niet tussen het uitzendbureau en de uitzendkrachten. Het is de Nederlandse vennootschap die de richtlijnen geeft met betrekking tot de taken die aan de uitzendkrachten worden opgelegd en de wijze waarop hij ze moet uitvoeren.

19. Aangezien de Nederlandse vennootschap de werkgever is van de uitzendkrachten, zijn de bepalingen van artikel 15, § 2 van het bovenvermeld verdrag (de zogenaamde 183-dagenregel) niet van toepassing en zijn de bezoldigingen die hen worden uitbetaald belastbaar in Nederland, waar zij hun activiteiten uitoefenen.

20. Uit een verklaring van E NV blijkt bovendien dat de uit te betalen lonen zullen worden doorgefactureerd aan A BV. A BV draagt met andere woorden de economische last van de bezoldigingen.

21. Het feit dat de Nederlandse vennootschap op verdragsrecht als werkgever van de uitzendkrachten wordt aangemerkt, doet geen afbreuk aan de verplichting van E NV om de loonfiches 281.10 en de ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325.10 op te stellen op naam van de betrokken uitzendkrachten (toepassing artikel 59, WIB 92).

22. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 23, § 1, a van bovenvermeld verdrag stelt België de inkomsten die ingevolge de bepalingen van het verdrag in Nederland zijn belast, vrij van belasting, maar mag België om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten of die bestanddelen van het vermogen niet waren vrijgesteld.

23. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 155, WIB 92 komen inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, in aanmerking voor het bepalen van de belasting, maar wordt deze verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten.

24. Ingevolge nr. 24, a, van Protocol I van het verdrag heeft België bovendien het recht om aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting te heffen over beroepsinkomsten waarvoor België, overeenkomstig artikel 23, § 1, a) van dat verdrag, vrijstelling van belasting moet verlenen.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 466bis, WIB 92 worden, wanneer een rijksinwoner beroepsinkomsten uit het buitenland verkrijgt die krachtens een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting in België van personenbelasting zijn vrijgesteld, de in artikel 466 bedoelde aanvullende gemeentebelasting en aanvullende agglomeratiebelasting desalniettemin, voor zover de internationale overeenkomst zulks toelaat, berekend op de personenbelasting die verschuldigd zou zijn in België indien de beroepsinkomsten in kwestie uit bronnen in België zouden zijn verkregen.


Aantekeningen

Voetnoten